Fictie 4 M2 les 7 H35 een verhaal beoordelen wk 40-2

Floris Jan
Brend
Harm
Olger
Carsten
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Floris Jan
Brend
Harm
Olger
Carsten

Slide 1 - Slide

Astera
Julian B
Nina

Slide 2 - Slide

Welkom 
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je lesboek, schrift en etui.
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 3 - Slide

Vandaag

Stil lezen

Herhaling H8 vertelperspectieven

Uitleg H35 een verhaal beoordelen

Kahoot werkwoordwoordspelling

Keuze



Slide 4 - Slide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Vragen?
PO



Slide 7 - Slide

Te behandelen Kern P1

Taalverzorging
H25, 26, 12

Fictie
H7, 8, 20, 21, 35, 36


Slide 8 - Slide

Inleveren PO en toets werkwoordspelling
PO inleveren week 44
3 november 2A
1 november 2C

Toets werkwoordspelling
week 45

Slide 9 - Slide

Lesdoelen

Je leert hoe je jouw oordeel over een verhaal geeft en onderbouwt (H35). 

Slide 10 - Slide

Herhaling vorige les
Wat is/zijn:
  • fictie 
  • non-fictie
  •  De vertelperspectieven

Slide 11 - Slide




  • Verzonnen
  • Vooral voor je plezier
          /                       \               





  • Niet verzonnen
  • Vooral om iets te weten te    komen.
Fictie                Non-fictie
Realistisch
Onrealistisch
Zou echt kunnen gebeuren.
Zou niet echt kunnen gebeuren.

Slide 12 - Slide

In verhalen kunnen vier perspectieven voorkomen

1. Ik-perspectief
2. Personaal perspectief (hij/zij)
3. Alwetend / Auctoriaal perspectief (hij/zij)
4. Meervoudig / Wisselend perspectief 


Slide 13 - Slide

Ik-perspectief
Je kunt bij verhalen met een ik-perspectief je meestal goed inleven in de hoofdpersoon. 

(Identificeren met de hoofdpersoon.)

Slide 14 - Slide

Ik-vorm / ik-perspectief
  • Verhaal is geschreven in de ik-vorm. 
  • Je weet alleen wat de ik-persoon ziet, denkt en voelt. 
  • Van de andere personages weet je niet wat zij zien, denken of voelen.

Slide 15 - Slide

Ik-vorm / ik-perspectief

Voorbeeld:  
“Ik wist niet hoe ze me gevonden hadden. Ik wilde met niemand praten. De jongeman tegenover mij was vol energie.”   

Slide 16 - Slide

Hij/zij-perspectief (personaal)
  • Je weet alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt.
  • De schrijver kruipt in de huid van één verhaalpersonage.
  • De schrijver vertelt het verhaal vanuit het perspectief van die persoon, die ‘hij’ of ‘zij’ wordt genoemd. Vaak noemt de schrijver ook de naam van het personage. Als lezer weet je evenveel als de hij/zij-persoon. 

Slide 17 - Slide

Hij/zij-perspectief (personaal)
Voorbeeld:  “Stefan schoof zijn voetbalplunje naar het midden van de kamer en zette het raam open, want het stonk werkelijk vreselijk. Maar daarom hoefde zijn moeder toch niet zo uit haar dak te gaan, dacht hij." 

Slide 18 - Slide

Wisselend perspectief 
(wisselend hij/zij- perspectief of wisselend ik-perspectief)
  • Je kijkt in het verhaal met meerdere mensen mee.
  • Je leest dus de gevoelens en gedachten van meerdere personages.
  • We noemen het wisselend perspectief, omdat je het verhaal dus vanuit verschillende personen meemaakt.  

Slide 19 - Slide

Wisselend perspectief 
(wisselend hij/zij- perspectief of wisselend ik-perspectief)
In het boek ‘Bloedgeld’   lees je eerst een stuk mee met Reinout (hoofdpersoon) in het hij-perspectief en later een heel stuk met Lutske (andere hoofdpersoon) in het zij-perspectief.   

Voorbeeld: “Reinout pompt zo hard hij kan, maar het water wint langzaam terrein. Hij heeft ieder begrip van tijd verloren en is zich alleen nog maar bewust van zijn zere armen, zijn bloedende handen en een groeiend gevoel van paniek.”  

“Lutske snuift als een wild dier de etensgeuren op; oesters, haring, gepekeld vlees, stukken wildbraad… Ze voelt het voedsel al op haar tong; de pijn in haar rommelende maag wordt erger.”  

Slide 20 - Slide

Alwetende verteller
  • Het lijkt net of de verteller in de toekomst kan kijken.
  • Hij of zij weet al wat er gaat gebeuren en hoe het verhaal eindigt.  
  • Deze verteller doet niet mee aan het verhaal, maar is iemand die het verhaal vertelt. Hij hangt als het ware boven het verhaal. 
  • Je weet van meerdere personages wat zij zien, denken en voelen.

Slide 21 - Slide

Alwetende verteller / auctoriale verteller
Een voorbeeld:
  • “Later zou hij nog vaak aan deze dag terugdenken”
  • “Hij wist toen nog niet…”
  • “Zonder dat zij het merkte…”
  • “Er was eens een houthakker met zijn vrouw en die hadden zeven kinderen, allemaal jongens: de oudste was pas tien jaar en de jongste al zeven. Misschien vind je het vreemd dat de houthakker in zo weinig tijd zoveel kinderen had, maar hij had een rappe vrouw, die er altijd minstens twee tegelijk kreeg.”

Slide 22 - Slide

Nakijken

H35 1 t/m 5

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Huiswerk voor de volgende les

Maken H35 opdr. 6 t/m 9

Slide 31 - Slide

Kahoot 

Werkwoordspelling

Slide 32 - Slide

Aan de slag
Maak een keuze:

Doe het bordspel werkwoordspelling in een groepje van vier
Maak een boekenlegger
Ga lezen
Ga aan de slag met je PO
Oefen de werkwoordspelling
Maak je huiswerk

Slide 33 - Slide


Is de opdracht duidelijk?

Slide 34 - Slide

Volgende les

Je gaat aan de slag met je PO.

Slide 35 - Slide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald


Ik kan een verhaal beoordelen.

Slide 36 - Slide

Hoe ging deze les?
Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je leuk aan deze les? 

Heeft iemand vragen?

Slide 37 - Slide

Fijne dag

Slide 38 - Slide