U5) Adverbs and adjectives

English (unit 5 - lesson 3) 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

English (unit 5 - lesson 3) 

Slide 1 - Slide

Lessongoals:
  • Ik weet het verschil tussen bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden in het Engels.

  • Ik weet hoe ik bijwoorden moet schrijven in het Engels.

Slide 2 - Slide

Lazy cat Tombili
This lazy cat's name was Tombili. Everyday, he lazily sat on this curb. The people loved this chubby cat and his relaxed attitude. They quickly took photos of him. When he sadly passed away, people put a  beautiful statue of him at this urban location. 

Slide 3 - Slide

Wat valt er op aan de dikgedrukte woorden?

Slide 4 - Open question

bijwoord & bijvoegelijk naamwoord

  • Bijvoeglijke naamwoorden  zeggen iets over mensen, dieren of dingen.
    --> She is beautiful.

  • Bijwoorden  zeggen iets over een werkwoord.
    -->  She sings beautifully


Slide 5 - Slide

Hoe maak je bijwoorden?
  • Door -ly achter een bijvoeglijk naamwoord te zetten.


Voorbeelden:
My sister can sing beautifully.                      Mijn zus kan mooi zingen.
This apple pie was baked perfectly.          Deze appeltaart is perfect gebakken.
He talks very clearly.                                         Hij praat erg duidelijk.
The cat quickly catches the mouse.          De kat vangt de muis snel.




Slide 6 - Slide

Schema boek

Slide 7 - Slide

Spelling bijwoorden
  • Woorden die eindigen op -y, -le en -ic krijgen een andere spelling.

-y                                          -le                                                          -IC
happy  - happily            incredible - incredibly                 realistic  - realistically
easy - easily                    simple - simply                               fantastic - fantastically














Slide 8 - Slide

uitzonderingen
Sommige bijwoorden hebben een eigen vorm of dezelfde vorm:

deep - deep                                                    Good - well                  
fast -fast 
low - low
hard - hard
high -  high 
late - late













Slide 9 - Slide

Time to check! 
QUIZ! 

Slide 10 - Slide

He ___ reads a book.
A
quick
B
loud
C
quickly
D
slowily

Slide 11 - Quiz

He is very sensible. He always drives the car very ___.
A
careful
B
carefully

Slide 12 - Quiz

She is a great singer. She sings this song ___ (slow).
A
slow
B
slowly

Slide 13 - Quiz

Mandy is a ___ girl.
A
beautiful
B
beautifully

Slide 14 - Quiz

Don't speak so ____. I don't understand.
A
fast
B
fastly

Slide 15 - Quiz

It is a ___ day today.
The class is ___ loud today.
A
terrible, terribly
B
terribly, terrible
C
terrible, terrible
D
terribly, terribly

Slide 16 - Quiz

Anna is a _____ (tall) girl.

Slide 17 - Open question

The dog barks _____ (loud).

Slide 18 - Open question

You can ___ (easy) open this tin.

Slide 19 - Open question

Schrijf het verschil op tussen een bijvoeglijknaamwoord en een bijwoord.
Geef ook een voorbeeld.

Slide 20 - Open question

Ik weet het verschil tussen een bijvoeglijknaamwoord en een bijwoord in het Engels.
Ja dat weet ik.
Een beetje. Ik snap sommige dingen nog niet helemaal.
Nee ik snap het helemaal niet.

Slide 21 - Poll