*Opsomming -> En, ook, tevens, verder, daarbij
*Tegenstelling -> Maar, echter, toch, hoewel, terwijl
*Reden -> Want, omdat, daarom, immers, namelijk, aangezien
*Oorzaak - gevolg -> Doordat, vanwege, hierdoor, daardoor
*Voorwaarde -> Als, wanneer, indien, mits, tenzij