1-3 Meten

1-3 Meten (blz. 16)
Spoorboekje:
5 min - Huiswerk nabespreken
5 min - lesdoelen uitleggen
15 min - Meten uitleggen
20 min - oefenopdrachten
        (17, 21, 22, 28, 31)
5 min - Pafsluiting
Huiswerk:
opdracht 26 tm 32


Wat heb je nodig? Pen, potlood geo. Schrift, leerboek, telefoon
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1-3 Meten (blz. 16)
Spoorboekje:
5 min - Huiswerk nabespreken
5 min - lesdoelen uitleggen
15 min - Meten uitleggen
20 min - oefenopdrachten
        (17, 21, 22, 28, 31)
5 min - Pafsluiting
Huiswerk:
opdracht 26 tm 32


Wat heb je nodig? Pen, potlood geo. Schrift, leerboek, telefoon

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Lesdoel:
  • Ik kan meetinstrumenten nauwkeurig aflezen
  • Ik ken de SI eenheden
  • Ik kan omrekenen
  • Ik kan de volume bepalen met de onderdompelmethode

Slide 7 - Slide

Meten
Net als bij een recept als je een taart bakt zijn er in de natuurkunde ook hoeveelheden. 
Deze hoeveelheden hebben verschillende grootheden, en die grootheden hebben hun eigen symbool. 
B.v. massa is m en volume is V
Symbolen staan altijd schuin gedrukt.

Slide 8 - Slide

Meetinstrument
Om een grootheid te meten gebruik je een meetinstrument.
  • Voor massa gebruik je een weegschaal.
  • Volume een maatcilinder. 
  • Temperatuur meet je met een thermometer.
  • Afstand met een liniaal of een rolmaat.
  • Tijd met een stopwatch of een klok.

Slide 9 - Slide

Eenheid
Elke grootheid heeft zijn eigen eenheid. Hierover zijn vaste afspraken gemaakt en die zijn vastgelegd in het Système International (SI). Deze moet je kennen.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Voorvoegsels
Kleine of grote getallen schrijf je vaak op een andere manier. 1000 meter = 1 km. Het deel dat voor de meter staat is een voorvoegsel

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Omrekenen

Slide 14 - Slide

Meetinstrument kiezen
- Hoe nauwkeurig wil je meten?
- Hoe groot of klein wil je meten?
- Wat zijn de praktische omstandigheden?

Slide 15 - Slide

Nauwkeurigheid
Nauwkeurigheid hangt af van het schaaldeel. Een schaaldeel is de waarde tussen twee streepjes. Veel meetinstrumenten zijn digitaal. Dan lees je de meetwaarde in een venster. In het display staat hoe nauwkeurig het meetinstrument is.

Slide 16 - Slide

Meetbereik
Hoe groot of hoe klein je kunt meten is het meetbereik van een instrument.

Soms kan je de maten niet meten met een liniaal omdat het voorwerp niet een bekende vorm heeft. Dan maak je gebruik van de onderdompelmethode.

Slide 17 - Slide

Bij het aflezen van een schuifmaat moet je eerst kijken naar hoeveel hele centimeters de schuifmaat aan geeft. De nonius (onderste schuifbare balk) bevat een 0, deze 0 wijst net voorbij de 11cm, maar haalt de 12cm niet (ga dit na door in de afbeelding te kijken). Je hebt dus te maken met 11,....Cm. Vervolgens zoek je op de nonius na de 0 het eerste getal waarbij de streepjes precies lijnrecht tegen over elkaar liggen dit is bij het getal 6. Het kleine streepje tussen de 6 en 7 ligt ook lijnrecht tegenover elkaar,maar de 7 niet meer. De lijntjes die recht tegenover elkaar liggen op de nonius zijn die van 6,5mm hebt dus te maken met 11,65Cm 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide


A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz


A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz


A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz


A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz


A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz


A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz


Slide 26 - Open question


Slide 27 - Open question


Slide 28 - Open question


Slide 29 - Open question


Slide 30 - Open question


Slide 31 - Open question


Slide 32 - Open question

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Wat heb je
vandaag geleerd?

Slide 44 - Mind map

Klaswerk / huiswerk
AFSPRAKEN HUISWERK:
Kies één van 2 manieren van huiswerk maken:
- Digitale methode
- In je schrift
Je maakt je huiswerk altijd de avond van tevoren af. Als je het in je schrift maakt moet je ook een fotootje in lessonup inleveren.
O – 18, 19, 20, 21, 22, 24, 25, 27, 29
D – 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 30
U – 21, 22, 24, 25, 26, 27, 29, 30, 32
(blz. 19)

Slide 45 - Slide

Plak hier fotootjes van je huiswerk

Slide 46 - Open question