What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
REDIGEREN RED
1 / 52
next
Slide 1:
Slide
Redigeren
MBO
Studiejaar 3
This lesson contains
52 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Waar staat RED 1 voor?
A
juiste spelling
B
juiste woordkeuze
C
juiste interpunctie
D
juiste conventie
Slide 3 - Quiz
Waar staat RED 2 voor?
A
juiste spelling
B
juiste woordkeuze
C
juiste interpunctie
D
juiste conventie
Slide 4 - Quiz
Waar staat RED 5 voor?
A
juiste spelling
B
juiste woordkeuze
C
juiste interpunctie
D
juiste conventie
Slide 5 - Quiz
Waar staat RED 6 voor?
A
juiste zinsbouw
B
juiste woordkeuze
C
juiste interpunctie
D
juiste conventie
Slide 6 - Quiz
RED 1
Controleer op spelling
- werkwoordspelling
- aan elkaar of los
- spelling overige woorden
Slide 7 - Slide
Hij wilt mevrouw van Beemd een boeket geven?
Wat is fout?
A
mevrouw
B
wilt, van
C
wilt
D
(aan) mevrouw
Slide 8 - Quiz
Ik ga opzoek naar een interesante baan voor de maand April.
Wat is fout?
A
opzoek
B
interesante, April
C
interesante
D
interesante, April, opzoek
Slide 9 - Quiz
RED 2
Controleer op interpunctie
- punten aan het einde van de zin
- komma voor voegwoorden
- opsommingstekens, overige leestekens
Slide 10 - Slide
Verbeter onderstaande zin:
De jongens en meisjes liepen naar school terwijl ze aan het kletsen waren
Slide 11 - Open question
Verbeter onderstaande zin:
de minister president zei we moeten de koopkracht van de minima verbeteren
Slide 12 - Open question
Slide 13 - Slide
RED 5
Controleer op juiste woordkeuze
- juiste verwijswoorden
- juist gebruik hij/zij/ hun
- juiste combinatie van werkwoord en voorzetsel
- geen contaminatie, pleonasme of tautologie
Slide 14 - Slide
RED 5
Theorie staat in de reader
Controleer op juiste woordkeuze
- juiste verwijswoorden
- juist gebruik hij/zij/ hun
- juiste combinatie van werkwoord en voorzetsel
- geen contaminatie, pleonasme of tautologie
Slide 15 - Slide
Welk woordcombinaties zijn niet logisch?
(meerdere antwoorden)
A
Ronde driehoek
B
Scherpe boter
C
Hoge berg
D
Zwarte sneeuw
Slide 16 - Quiz
Welke woordcombinaties zijn niet logisch?
(meerdere antwoorden)
A
Zachte kussen
B
Grote mier
C
Warme ijsblokjes
D
Koude vuur
Slide 17 - Quiz
Welke woordcombinatie klopt?
A
Hond met vleugels
B
Appel met kaneel
C
Hoekige sinaasappel
D
Zwemmen in de lucht
Slide 18 - Quiz
RED 5
Theorie staat in de reader
Controleer op juiste woordkeuze
- juiste verwijswoorden
- juist gebruik hij/zij/ hun
- juiste combinatie van werkwoord en voorzetsel
- geen contaminatie, pleonasme of tautologie
Slide 19 - Slide
Wat is een contaminatie?
A
Een contaminatie is een vorm van vervuiling.
B
Een contaminatie is een taalfout waarbij twee woorden of uitdrukkingen door elkaar worden gehaald.
C
Een contaminatie is een soort besmetting.
D
Een contaminatie is een term in de scheikunde.
Slide 20 - Quiz
Wat is contaminatie?
A
Een taalfout waarbij woorden in de verkeerde volgorde worden geplaatst.
B
Een taalfout waarbij woorden verkeerd worden uitgesproken.
C
Een taalfout waarbij woorden verkeerd worden gespeld.
D
Een taalfout waarbij twee woorden worden samengevoegd.
Slide 21 - Quiz
Welke zin bevat een contaminatie?
A
Hij vergist zich in het lokaal.
B
Hij verdiept zich in een boek.
C
Hij verexcuseert zich, omdat hij te laat is.
Slide 22 - Quiz
Welke zin bevat een contaminatie en is fout?
A
Hij beseft zich dat het best lastige lesstof is.
B
Hij realiseert zich dat hij het even moet bestuderen.
C
Gelukkig kan hij op onzetaal.nl veel voorbeelden vinden.
D
Hij werkt hard om de lesstof onder de knie te krijgen.
Slide 23 - Quiz
RED 5
Theorie staat in de reader
Controleer op juiste woordkeuze
- juiste verwijswoorden
- juist gebruik hij/zij/ hun
- juiste combinatie van werkwoord en voorzetsel
- geen contaminatie, pleonasme of tautologie
Slide 24 - Slide
Welke zin is goed geschreven?
A
Hij heeft liever thee wanneer koffie.
B
Hij heeft liever thee dan koffie.
C
Hij heeft liever thee als koffie.
Slide 25 - Quiz
Welke zin is correct geschreven?
(2 goed)
A
Ik ben langer dan mijn broer.
B
Ik ben langer wanneer mijn broer.
C
Ik ben langer als mijn broer.
D
Ik ben even groot als mijn broer.
Slide 26 - Quiz
Gebruik je 'dan' of 'als' in de volgende zin: Ik ga liever naar het strand ___ naar het park.
A
als
B
dan
Slide 27 - Quiz
Kies de juiste zin waarin het verwijswoord 'wat' naar de hoofdzin verwijst.
A
Ik heb een cadeau gekregen, wat ik erg leuk vind.
B
Ik heb een cadeau gekregen, die ik erg leuk vind.
C
Ik heb een cadeau gekregen, dat ik erg leuk vind.
D
Ik heb een cadeau gekregen, de ik erg leuk vind.
Slide 28 - Quiz
Welk verwijswoord moet je gebruiken in de zin 'Ik heb een boek gelezen ____ ik heel interessant vond'?
A
wat
B
de
C
die
D
dat
Slide 29 - Quiz
Welk voornaamwoord gebruik je in deze zin? '___ hebben de wedstrijd gewonnen.'
A
Hebben
B
Zij
C
Hun
D
Hen
Slide 30 - Quiz
Welk voornaamwoord gebruik je als bezittelijk voornaamwoord in deze zin? 'Dat is ___ fiets.'
A
zij
B
hen
C
hun
D
dat
Slide 31 - Quiz
Welk voornaamwoord gebruik je in deze zin? 'Ze hebben ___ boeken geleend.'
A
hen
B
hebben
C
hun
D
zij
Slide 32 - Quiz
Welk voornaamwoord gebruik je als lijdend voorwerp in deze zin? 'Ik zie ___ morgen op school.'
A
hen
B
heb
C
zij
D
hun
Slide 33 - Quiz
Welk voornaamwoord gebruik je als onderwerp in deze zin? '.... gaan naar de bioscoop.'
A
Hen
B
Hun
C
Zij
D
Zei
Slide 34 - Quiz
RED 5
Theorie staat in de reader
Controleer op juiste woordkeuze
- juiste verwijswoorden
- juist gebruik hij/zij/ hun
- juiste combinatie van werkwoord en voorzetsel
- geen contaminatie, pleonasme of tautologie
Slide 35 - Slide
De methode ... we werken, is erg fijn.
A
waarmee
B
met wie
Slide 36 - Quiz
De hond .... ik graag ga wandelen, is erg lief.
A
waarmee
B
met wie
Slide 37 - Quiz
De klasgenoot ... ik heb afgesproken, kan helaas niet.
A
waarmee
B
met wie
Slide 38 - Quiz
De lessen worden alle / allen op online aangeboden.
A
alle
B
allen
Slide 39 - Quiz
Onze vrienden waren (alle / allen) aanwezig op het feestje.
A
alle
B
allen
Slide 40 - Quiz
Wat is de juiste vorm van 'meeste' in de zin 'De _____ mensen houden van ijs'?
A
meesten
B
alle
C
meeste
D
allen
Slide 41 - Quiz
Wat is de juiste vorm van 'alle' in de zin '_____ kinderen gaan naar school'?
A
alle
B
meesten
C
allen
D
meeste
Slide 42 - Quiz
Alle / allen zijn welkom op de opening.
A
alle
B
allen
Slide 43 - Quiz
alle of allen?
Ik had goede ideeën, maar ze zijn geen van ........ uitgevoerd?
A
alle
B
allen
Slide 44 - Quiz
RED 6
Controleer op juiste zinsbouw
- congruentie: onderwerp en persoonsvorm hebben hetzelfde getal
Slide 45 - Slide
De brandweer hebben de brand geblust.
Deze zin is ...
A
goed
B
fout
Slide 46 - Quiz
RED 13
Juiste tekstverbanden
Tekstverbanden
https://onzetaal.nl/taalloket/signaalwoorden-lijst
Slide 47 - Slide
RED 18
Juiste informatie en argumenten
Zaken die meteen opvallen als niet kloppend.
Slide 48 - Slide
RED 21
Toepassing juiste tekstsoortregels
- nieuwsbrief
- brief
- persbericht
- tekst sociale media
Slide 49 - Slide
RED - regels afgerond
Slide 50 - Slide
Schrijf de briefconventie op.
Upload de foto
Slide 51 - Open question
Redigeerstrijd
20 minuten in groepjes van 3 studenten
Slide 52 - Slide
More lessons like this
Formuleren, periode 7
March 2023
- Lesson with
25 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Formuleren
January 2024
- Lesson with
40 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Formuleren - Dubbelop en verwijswoorden - les 1
6 days ago
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4
H2A - periode 4/les 42
June 2024
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Spelen met taal: Tautologie, Pleonasme, Contaminatie en Onwelvoegelijkvoornaamzetsel
October 2023
- Lesson with
13 slides
H4 Formuleren les 2 - dubbelop
November 2020
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Formuleren Dubbelop en verwijsfouten
10 days ago
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Formuleren Dubbelop en verwijsfouten
February 2022
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4