Drogredenen - lezen/luisteren

 Vandaag: lezen/luisteren. 
Lesdoel: drogredenen herkennen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2-4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

 Vandaag: lezen/luisteren. 
Lesdoel: drogredenen herkennen

Slide 1 - Slide

Feit, mening, argument
Wat is het ook al weer?
Bedenk bij elk begrip een voorbeeld.
Zie ook Nu Nederlands Lezen H4.1

Slide 2 - Slide

Feit, mening, argument
Feiten kun je op waarheid controleren. Een voorbeeld van een feitelijke uitspraak is: ‘39 procent van de Nederlanders doet de dagelijkse boodschappen met de auto.’ Je kunt bewijzen of deze uitspraak waar of niet waar is.   
 

Slide 3 - Slide

Feit, mening, argument
Bij meningen gaat het niet om de vraag of ze waar of onwaar zijn, maar je bent het ermee eens of oneens. Bijvoorbeeld: ‘Mensen zouden de auto vaker moeten laten staan.’ De een vindt van niet, de ander van wel.

Slide 4 - Slide

Feit, mening, argument
Argumenten gebruik je om je mening te onderbouwen of aannemelijk te maken. Bij de mening dat mensen vaker de auto moeten laten staan, passen bijvoorbeeld argumenten als: ‘Het zou minder luchtvervuiling betekenen’ en ‘Mensen krijgen zo vanzelf de nodige beweging.

Slide 5 - Slide

Objectief en subjectief
objectieve argumenten zijn controleerbaar en daarmee waar of niet waar. Objectieve argumenten zijn bijvoorbeeld gebaseerd op feiten, onderzoek, wetenschap of algemeen aanvaarde normen of waarde
 

Slide 6 - Slide

Objectief en subjectief
Subjectieve argumenten zijn niet-feitelijke uitspraken die in meer of mindere mate aannemelijk zijn. Om ze geloofwaardiger te maken worden ze vaak ondersteund door uitleg of voorbeelden. Of ze sterk of zwak zijn, ligt aan de opbouw van de argumentatie

Slide 7 - Slide

Juiste of valse argumenten
Drogredenen
Zie ook Nu Nederlands boek 1 H4.2 argumenten beoordelen en bijlage 3 in het boek

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

objectief
subjectief
feiten
wetenschap
onderzoek
vermoedens
voorbeelden
levensovertuiging

Slide 10 - Drag question

1. Als Linda de Mol reclame maakt voor die nachtcrème zal het vast goed zijn.
A
sterk argument
B
zwak argument

Slide 11 - Quiz

Als Linda de Mol reclame maakt voor die nachtcrème zal het vast goed zijn.
Dit is ......................?
A
een verkeerde vergelijking
B
inspelen op het publiek
C
een generalisatie
D
Een onjuist beroep op autoriteit doen

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

2. Het is de afgelopen zomers heel warm geweest, dus het klimaat verandert.
A
sterk argument
B
zwak argument

Slide 14 - Quiz

Het is de afgelopen zomers heel warm geweest, dus het klimaat verandert.
Dit is ................
A
een verkeerde vergelijking
B
een onjuist beroep op autoriteit
C
een generalisatie
D
een juist en objectief argument

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

3. Ieder weldenkend mens zal het ermee eens zijn dat je beter glutenvrij kan eten dan een volkoren boterham.
A
sterk argument
B
zwak argument

Slide 17 - Quiz

3. Ieder weldenkend mens zal het ermee eens zijn dat je beter glutenvrij kan eten dan een volkoren boterham.
A
Inspelen op het publiek
B
doen alsof er maar een keus is (vals dilemma)
C
een onjuiste beroep doen op oorzaak-gevolg
D
een juist en objectief argument

Slide 18 - Quiz

4. Online boodschappen doen is slecht voor het milieu, want uit onderzoek van de UvA blijkt dat
er 20% meer auto’s in de steden rijden om al deze producten te bezorgen.
A
sterk argument
B
zwak argument

Slide 19 - Quiz

4. Online boodschappen doen is slecht voor het milieu, want uit onderzoek van de UvA blijkt dat
er 20% meer auto’s in de steden rijden om al deze producten te bezorgen.
A
een onjuist beroep op autoriteit
B
een juist en objectief argument
C
onjuiste beroep doen op oorzaak-gevolg
D
verkeerde vergelijking

Slide 20 - Quiz

5. Sinds er met laptops op school wordt gewerkt, zijn de resultaten van de rekentoets achteruit gegaan.
A
sterk argument
B
zwak argument

Slide 21 - Quiz

5. Sinds er met laptops op school wordt gewerkt, zijn de resultaten van de rekentoets achteruit gegaan.
A
een juist en objectief argument
B
een verkeerde vergelijking
C
onjuiste beroep doen op oorzaak-gevolg
D
Inspelen op het publiek

Slide 22 - Quiz

6. Ze kan wel zeggen dat iedereen moet inleveren. Maar zelf heeft ze nog nooit een baan gehad.
A
sterk argument
B
zwak argument

Slide 23 - Quiz

6. Ze kan wel zeggen dat iedereen moet inleveren. Maar zelf heeft ze nog nooit een baan gehad.
A
inspelen op het publiek
B
persoonlijke aanval
C
Verkeerde vergelijking
D
doen alsof er maar een keus is

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Video

Aan de slag

Slide 26 - Slide