File 1 - Help - 9/10/11 BB2B

Tijdens de les/uitleg
  • Ipad in je tas of op de kop
  • Tijdens de uitleg is het stil
  • Actieve houding
  • Vragen? Hand up ;)  
  • Rood stoplicht=stil     
  • LET op geen telefoon tijdens de les!
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

Tijdens de les/uitleg
  • Ipad in je tas of op de kop
  • Tijdens de uitleg is het stil
  • Actieve houding
  • Vragen? Hand up ;)  
  • Rood stoplicht=stil     
  • LET op geen telefoon tijdens de les!

Slide 1 - Slide

WHO
1
WHEN
2
WHERE
3
WHY
4
WHICH
5
WHAT
6
HOW
7
Hospital

Slide 2 - Slide

Goals
At the end of this Lesson....


  • weet je op welke manieren je een zin vragend kunt maken in het Engels.

Slide 3 - Slide

What do you already know?
  1. Words A 
    oefen in Quizlet
    Or finish your presentation.

  2. Lezen (reading)
    werkboekje.

timer
8:00
Link in Teams

Slide 4 - Slide

How to make Questions...

Slide 5 - Slide

Check what you know
File 1- Help

Make exercises: 
9+10
KGT2: 6/7/8/9
Ready?
  • read a text or finish not finished work
timer
8:00

Slide 6 - Slide



Vragende voornaamwoorden

  1. Weet je wat het zijn
  2. Welk kenmerk hebben ze?

  1. Woorden die vragen naar:What, which, where, when, why, how, who.
  2. Ze staan voor aan in de zin! Dus vóór het werkwoord. 
  3. What did you do this morning?
    Where do you live?
    How could you do that?
1

Slide 7 - Slide

Wh-questions? (7)
Who? = Wie? (iemand)
What? = Wat? (iets)
When? = Wanneer? (tijd)
Why? = Waarom? (reden/uitleg)
Where? = Waar? (plaats)
Which? = Welke? (specifiek iets)
How = Hoe? (manier)

Slide 8 - Slide

Vul in op de lege plekken:
Kies uit: who, what, when, where, which why, how
1. ..........is your birthday, mine is February 1st.
2. ..............can I get to your house, by train or bus?
3. ...............are coming to your birthday?
4. ..............is your birthday? At home or in a restaurant?

Slide 9 - Slide

Vragen maken met werkwoorden: 

Slide 10 - Slide

1. to be (am/is/are/was/were)
  • Staat er een vorm van to be in de zin dan kun je hier een vraag mee maken door het vooraan te zetten:
  • He is old - Is he old?
  • I was late - Was I late?

Slide 11 - Slide

Questions with 'to be'

Slide 12 - Slide

2. hulpwerkwoord
  • Hulpwerkwoorden heb je nodig om te zeggen wat je kunt, wilt, moet en mag.
  • Een hulpwerkwoord helpt het hoofdwerkwoord. 
  • Je maakt een vraag door het vooraan in een zin te zetten.
can

Slide 13 - Slide

Bijvoorbeeld:
1.  Would you like some coffee? 
2.  Could i have a cookie?
3. Can we go now? 

Slide 14 - Slide

3. vragen zonder to be of hulpww.: 
  • Staat er 1  ander werkwoord in de zin dan gebruik je to do
  • do / does = tegenwoordige tijd of did = verleden tijd
  • Een hulpwerkwoord helpt het hoofdwerkwoord. 
  • Je maakt een vraag door het vooraan in een zin te zetten.
  • Gebruik het hele ww! 

Slide 15 - Slide

Questions with 'does'
he, she, it                   does
                                         


Helen likes chocolate.
Does Helen like chocolate?


Spike eats nuts and seeds.
Does Spike eat nuts and seeds?



LET OP! Bij 'does' verdwijnt de -s achter het werkwoord!                                         


Slide 16 - Slide

Check what you know
File 1- Help

Make exercises: 
9+10+11
KGT2: 6/7/8/9
Ready?
  • read a text or finish not finished work
timer
10:00

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Link

Slide 19 - Link