22. Schrijfdossier opdracht 6 betoog

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.  Het betoog
4.  De opdracht
5.  De volgende keer


LESDOELEN
- je kent de structuur van een betoog
- je weet waar '5 W's en 1 H' voor staat
1 / 45
next
Slide 1: Slide
Nederlands LessonUpMBOStudiejaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

PLANNING VAN DEZE LES
1.  Werkwoordspelling: de drie stappen
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.  Het betoog
4.  De opdracht
5.  De volgende keer


LESDOELEN
- je kent de structuur van een betoog
- je weet waar '5 W's en 1 H' voor staat

Slide 1 - Slide

Wat onder werkwoordspelling valt:
persoonsvorm tegenwoordige tijd:   nu werk ik 
persoonsvorm verleden tijd:                   vroeger werkte zij
voltooid deelwoord:                                  hij heeft daar gewerkt
onvoltooid deelwoord:                             werkend knikte ik
gebiedende wijs:                                       werk ze!
bijvoeglijk naamwoord:                           de werkende student

Slide 2 - Slide

STAP 1
Wat doe je eerst bij werkwoordspelling? 

Stap 1: je zet de zin in een andere tijd en vindt daardoor de pv.
- het enige woord dat verandert
- altijd een werkwoord
- dat werkwoord kan scheidbaar zijn! 

                                                       Volgende slide: quizvragen hierover

Slide 3 - Slide

Wat is de persoonsvorm in:

Wie dit leest

Slide 4 - Open question

Wat is de persoonsvorm in:

Betekent dit dat?

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm in:

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie

Slide 6 - Open question

Antwoorden
Wie dit leest ► de pv is: 
  • leest

Betekent dit dat? ► de pv is: 
  • betekent

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie ► de pv is:   
  • wordt

Slide 7 - Slide

STAP 2
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 


Stap 2: je zoekt het hele werkwoord (het infinitief) van de pv.
Let op scheidbare werkwoorden (indienen, bijvoeren, opletten)
                 
                                                       Volgende slide: quizvragen hierover



Slide 8 - Slide

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Wie dit leest

Slide 9 - Open question

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Betekent dit dat?

Slide 10 - Open question

Wat is het hele werkwoord van de pv:

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie

Slide 11 - Open question

Antwoorden
Wie dit leest ► het hele ww van de pv is: 
  • lezen

Betekent dit dat? ► het hele ww van de pv is: 
  • betekenen

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie ► het hele ww van de pv:  
  • worden

Slide 12 - Slide

STAP 3
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.

Stap 3: je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord van de persoonsvorm. Dat is je basis. 

                                               Volgende slide: quizvragen over de stam








Slide 13 - Slide

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Wie dit leest

Slide 14 - Open question

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Betekent dit dat?

Slide 15 - Open question

Wat is de stam van de persoonsvorm in:

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie

Slide 16 - Open question

Antwoorden
Wie dit leest ► de stam van de pv is: 
  • lez (-en)  De ik-vorm is ...

Betekent dit dat? ► de stam van de pv is: 
  • beteken (-en) De ik-vorm is ...

Deze oplossing wordt gebruikt in de auto-industrie ►de stam van de pv is: 
  • word (-en) De ik-vorm is ...

Slide 17 - Slide

ONTHOUDEN
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.
(stap 3) Je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord. 

Onthoud dat het Nederlands gebaseerd is op klanken: 
Kappen - de stam 'kapp' wordt de ik-vorm kap
Kapen - de stam 'kap' wordt de ik-vorm kaap
Worden - de stam 'word' is hetzelfde als de ik-vorm: word.








Slide 18 - Slide

2. OVERZICHT SCHRIJFDOSSIER
dinsdag 19 maart: het betoog
dinsdag 26 maart: de reflectie. Je rondt opdrachten af, controleert jouw dossier met behulp van opdracht 8 en daarna kan je jouw Schrijfdossier via CumLaude uploaden.

Deadline 2 april 24:00 uur.


Slide 19 - Slide

3. HET BETOOG

Je wilt de lezer overtuigen van jouw mening. Dit overtuigen doe je met feitelijke argumenten. Het is een overtuigende tekstsoort met feitelijke informatie. Dat maakt het deels ook een informatieve tekstsoort. 


Titel?


Inleiding, kern, slot in alinea's.


Afsluiting? 



Slide 20 - Slide

Wat is het schrijversdoel van een betoog?
A
Activeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
informeren

Slide 21 - Quiz

TITEL
- Bedenk een pakkende titel die de lading dekt, het onderwerp. 
- Houd het kort en bondig: de titel kan op een spandoek. 

Ideeën over de titel:
- iets over jouw hobby
- iets over jouw sport
- iets wat jou interesseert
- iets over jouw opleiding

Slide 22 - Slide

INLEIDING
- Je schrijft een anekdote, een verhaaltje.

De lezer weet dan wat gaat komen en het wordt hem/haar duidelijk waarom je dit onderwerp hebt gekozen. 




Slide 23 - Slide

KERN
In alinea's. Elk deelonderwerp heeft een eigen alinea. In een alinea schrijf je achter elkaar door. 

Hoe ziet de structuur van een betoog eruit?
(titel en inleiding)
- Alinea 1: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 2: argument vóór jouw mening + onderbouwing
- Alinea 3: tegenargument + dit onderuithalen
(slot en afsluiting)

Slide 24 - Slide

onderbouwen met argumenten
Een argument is feitelijke informatie. Wat is feitelijke informatie?
  • Een feit is meetbaar, het staat vast. 

Welke informatie is waar? 
  • informatie van overheidsinstanties 
  • informatie uit onderzoek (maar let op: 'wij van wc-eend')
  • informatie uit de krant

► Wordt informatie van Facebook, Instagram, TikTok gecontroleerd op waarheid?  





Slide 25 - Slide

SLOT
- Een slot kan een conclusie, een samenvatting, een blik op de toekomst of een vraag zijn. Je zet het in één alinea, de slotalinea.


- Sluit passend af met jouw naam.

Slide 26 - Slide

TIPS
- Houd je aan de structuur van een betoog
- Gebruik signaalwoorden!
- Houd je tekst kort en bondig
- Lees je tekst altijd na


Slide 27 - Slide

Stelling/standpunt:
Alle katten moeten binnen blijven

Eens
Oneens

Slide 28 - Poll

Waarom moeten katten binnen blijven?
Geef één argument.

Slide 29 - Open question

Waarom moeten katten niet binnen blijven?
Geef één argument.

Slide 30 - Open question

Met welk signaalwoord kan je een tegenargument aangeven?
A
Maar
B
Echter
C
Daarentegen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 31 - Quiz

Hoeveel argumenten moet je op het examen Schrijven gebruiken om je standpunt te ondersteunen? (meer dan 1 antwoord mogelijk)
A
Minimaal 2
B
Dat maakt niet uit
C
Minimaal 3
D
Dat wordt aangegeven in de begeleidende tekst

Slide 32 - Quiz

4. DE OPDRACHT
Schrijf een betoog over een onderwerp waar je een mening over hebt. Weet je geen onderwerp, dan staat een aantal in het Schrijfdossier. 

Neem jouw schrijfproduct op onder opdracht 6 in je Schrijfdossier. 

Je mag Chat GPT gebruiken: zorg er dan wel voor dat ik het niet merk. Dit bewerkstellig je door het na te lezen en te herschrijven in jouw eigen woorden. Daarnaast verwijder je het kadertje eromheen, kies je een ander lettertype, een andere puntsgrootte en wijzig je de achtergrondkleur. 
 

Slide 33 - Slide

5. DE VOLGENDE KEER
... schrijf je de reflectie!

Slide 34 - Slide

EINDE VAN DE LES

Slide 35 - Slide

5. DE VOLGENDE LES


...gaat over hoe je samenhang aanbrengt in jouw teksten.

We gaan terug naar Taalblokken. 

Slide 36 - Slide

INFORMATIE OVER DE NULMETING
Voorbeeld:  Bouwsteen 5 is grijs bij jou. 
Dan kan je drie dingen doen: 

1. zelfstandig in het voren werken aan een blauwe Bouwsteen.
2. aan Nederlands werken tijdens Nederlands.
3. je bent vrij van Nederlands voor de duur van de Bouwsteen die bij jou grijs is. 


Slide 37 - Slide

OVERZICHT NEDERLANDS
De komende weken gaan we bezig met de opdrachten uit het Schrijfdossier (zie de volgende slide voor een overzicht)

Daarna gaan we klassikaal verder met Bouwsteen 04, daarna Bouwsteen 05, enz. 
We doen drie lesuren over één Bouwsteen. Het vierde lesuur heb je de Bouwsteentoets over die Bouwsteen. 

Eén Bouwsteen duurt dus twee lesweken. 

Slide 38 - Slide

Na het Schrijfdossier
Bouwsteen 04. dinsdag 9 + 16 april ►Samenhang (signaalwoorden)
- dinsdag 16 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 04.


Bouwsteen 05. dinsdag 23 april + 7 mei ►Hoofd- en bijzaken
- dinsdag 7 mei het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 05.
Wie hoeven deze bouwsteen niet te doen: Chaya, Liselotte, Else, Wendely, Fenna, Daniel en Merel.
► Weet je al wat je gaat doen? Mail mij jouw besluit!

Slide 39 - Slide

Bouwsteen 06. dinsdag 14 + 21 mei ► Informatie en meningen
- dinsdag 21 mei het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 06. 
Wie hoeven deze bouwsteen niet te doen:
Chaya, Else, Tessa, Wendely, Fenna, Daniel, Herma en Merel.


Bouwsteen 07. dinsdag 28 mei + 4 juni ► Evalueren
- dinsdag 4 juni het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 07.

Slide 40 - Slide

Bouwsteen 08.  dinsdag 11 + dinsdag 18 juni ► Samenvatten
- dinsdag 18 juni het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 08.

Eindtoets Bouwstenen.  dinsdag 25 juni
- het eerste lesuur herhaling (de hoogtepunten) van alle bouwstenen
- dinsdag 25 juni het tweede lesuur Nederlands de eindtoets.

Vier lesuren in totaal over: dinsdag 2 juli en 9 juli.  
In deze lesuren kan je onder meer bouwsteentoetsen inhalen. 

Slide 41 - Slide

BOUWSTEEN 3: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 8; opgaven 13, 14; opgaven 16 t/m 18.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 12; opgaven 23 t/m 27 en
opgaven 29 t/m 32. 

Woordenschat: bouwsteen 3 Inleiding, kern en slot
Tussentoets (niet oud)


Slide 42 - Slide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; opgave 11 t/m 19.
Schrijven: opgaven 1 t/m 3. 

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgave 1 t/m 10; opgaven 24 t/m 27; 31 t/m 37.
Schrijven: opgaven 1 t/m 8; 10; 15 t/m 19

Woordenschat: bouwsteen 4 Samenhang
Tussentoets (niet oud)

Slide 43 - Slide

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 

Woordenschat: bouwsteen 5 Hoofd- en bijzaken
Tussentoets (niet oud)

Slide 44 - Slide

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
3F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 17; 28 en 29; 32 t/m 47.

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 

Woordenschat: bouwsteen 6 Argumenteren
Tussentoets (niet oud)

Slide 45 - Slide