les 4
1 / 14
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
Mijn voetbal
is
gevallen
in de sloot
Slide 5 - Drag question
Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
Morgen
willen
mijn ouders
naar het strand
Slide 6 - Drag question
Wat is de persoonsvorm in de zin? En wat is het onderwerp?
Mijn opa
heeft
een sneeuwbal gegooid.
Persoonsvorm
onderwerp
Slide 7 - Drag question
Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
Gisteren
dronken
Stan en ik
cola
Slide 8 - Drag question
Wat is de persoonsvorm en het onderwerp in de zin?
De persoonsvorm
het onderwerp
De appels
hangen
aan de boom
al
Slide 9 - Drag question
Wat is het onderwerp? (OW)
Marina legt het onderwerp uit.
Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 10 - Quiz
Wat is het onderwerp?
'Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.'
'Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.'
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin
Slide 11 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Meester Gijs legt het onderwerp uit.
Meester Gijs legt het onderwerp uit.
15
A
Meester Gijs
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 12 - Quiz
Het onderwerp vind je door:
timer
0:40
A
De vraag: wie (of wat) + persoonsvorm
B
De zin vragend te maken
C
Alle werkwoorden in de zin
D
De vraag aan (of voor) wie + onderwerp + gezegde
