Hfd 1/Lektion 1 en 2

Montag, den 19. September 2022
1. inloggen in mijn klas: 
    Lessonup klascode: 
    M3B →  mpirl
    M3C → zfype
2. Wiederholung (herhaling) Lektion 1 und 2
3. Texte lesen und Fragen beantworten
4. Hausaufgaben für Morgen. Leren Lektion 1, 2 und 3

1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Montag, den 19. September 2022
1. inloggen in mijn klas: 
    Lessonup klascode: 
    M3B →  mpirl
    M3C → zfype
2. Wiederholung (herhaling) Lektion 1 und 2
3. Texte lesen und Fragen beantworten
4. Hausaufgaben für Morgen. Leren Lektion 1, 2 und 3

Slide 1 - Slide

Was sind die regelmäßige (regelmatige)/ schwache (zwakke) Verben(werkwoorden) ?
A
werkwoorden die in de verleden tijd een andere klinker krijgen en het voltooid deelwoord eindigt op -en
B
werkwoorden die in de tegenwoordige tijd vast uitgang (bv -e -st - t enz achter de stam krijgen en het voltooid deelwoord eindigt op een -t
C
werkwoorden die in de verleden tijd geen andere klinker krijgen en het voltooid deelwoord eindigt op een -t

Slide 2 - Quiz

Wat is de hoofdregel voor vervoeging van de zwakke werkwoorden?
A
ich wohn + e du wohne +st e/sei/es wohne +t wir wohne +en ihr wohne +t sie/Sie wohne +en
B
ich wohn + e du wohne + t e/sei/es wohne +t wir wohne +en ihr wohne +t sie/Sie wohne +en
C
ich wohn + e du wohne +est e/sei/es wohne +et wir wohne +en ihr wohne +et sie/Sie wohne+en

Slide 3 - Quiz

Wat is de regel voor vervoeging van de zwakke werkwoorden met de stam op -d/-t?
A
ich wohn + e du wohne +st e/sei/es wohne +t wir wohne +en ihr wohne +t sie/Sie wohne +en
B
ich wohn + e du wohne + t e/sei/es wohne +t wir wohne +en ihr wohne +t sie/Sie wohne +en
C
ich wohn + e du wohne +est e/sei/es wohne +et wir wohne +en ihr wohne +et sie/Sie wohne+en

Slide 4 - Quiz

Wat is de regel voor vervoeging van de zwakke werkwoorden met de stam op een sisklank?
A
ich wohn + e du wohne +st e/sei/es wohne +t wir wohne +en ihr wohne +t sie/Sie wohne +en
B
ich wohn + e du wohne + t e/sei/es wohne +t wir wohne +en ihr wohne +t sie/Sie wohne +en
C
ich wohn + e du wohne +est e/sei/es wohne +et wir wohne +en ihr wohne +et sie/Sie wohne+en

Slide 5 - Quiz

Was sind starke(sterke) Verben?
A
werkwoorden die in de verleden tijd een andere klinker krijgen en het voltooid deelwoord eindigt op -en
B
werkwoorden die in de tegenwoordige tijd vast uitgang (bv -e -st - t enz achter de stam krijgen en het voltooid deelwoord eindigt op een -t
C
werkwoorden die in de verleden tijd geen andere klinker krijgen en het voltooid deelwoord eindigt op een -t

Slide 6 - Quiz

Was sind die unregelmäßige (onregelmatige) Verben?

A
Dit zijn werkwoorden die niet volgens de standaardregels vervoegd worden en waarvan de uitgangen dus apart geleerd moeten worden. bv: haben, sein en werden
B
gewoon hetzelfde net als de sterke werkwoorden. bv: kommen, gehen, geben enz

Slide 7 - Quiz

Also (dus): Haben und sein sind:
A
unregelmäßige Verben
B
regelmäßige Verben

Slide 8 - Quiz

haben en sein zijn belangrijk. Waarom?
A
ze komen vaak voor
B
ze zijn makkelijk
C
het zijn zwakke werkwoorden
D
het zijn hulpwerkwoorden

Slide 9 - Quiz

Tragt die richtige Verbform von:
haben und sein ein.
(U heeft) starke Bauchschmerzen
A
sie hat
B
sie haben
C
Sie haben
D

Slide 10 - Quiz

Vertaal en vervoeg....
(zijn) .............. deine Eltern geschieden?
A
sein
B
sind
C
haben
D
hat

Slide 11 - Quiz

Bij het maken van een voltooide tijd, hebben wij haben en sein nodig?

A
ja
B
nee
C
som

Slide 12 - Quiz

stelling 1 --> Bij duitse werkwoorden die we - bewegingswerkworden- noemen, gebruiken wij: sein.
stelling 2--> bij alle andere werkwoorden gebruiken wij: haben

welke stelling(en) klopt ?
A
stelling 1 en 2
B
stelling 1
C
stelling 2
D
geen één

Slide 13 - Quiz

vul haben of sein + voltooid deelwoord

Wir (haben)…….in Weesp (gewoond)
A
haben/gewohnd
B
haben/gewohnt
C
hast/gewohnt
D

Slide 14 - Quiz

voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden:

A
een vorm van haben + ge +stam+(e)t
B
een vorm van sein + ge +stam+(e)t
C
een vorm van haben of sein + ge +stam+(e)t
D

Slide 15 - Quiz

Übersetze / Vertaal
Ik heb gewoond

Slide 16 - Open question

Übersetze / Vertaal
k heb gereisd (bewegingswerkwoord!!! je gaat van A naar B)

Slide 17 - Open question

Vervoeg de werkwoorden
Er ............. seht viel. (arbeiten)

Slide 18 - Open question

Vervoeg de werkwoorden
............. ihr auch in Amsterdam. (wohnen)

Slide 19 - Open question

Vervoeg de werkwoorden
............. ihr auch in Amsterdam. (wohnen)


Slide 20 - Open question

Vervoeg de werkwoorden
Du ....... viel. (reisen)

Slide 21 - Open question

Übersetze / Vertaal
die Brücke


Slide 22 - Open question

Übersetze / Vertaal

genau

Slide 23 - Open question

Übersetze / Vertaal

die Mauer

Slide 24 - Open question

Übersetze / Vertaal

ort

Slide 25 - Open question

Übersetze / Vertaal

gleich

Slide 26 - Open question

Übersetze / Vertaal

Nachname

Slide 27 - Open question

Übersetze / Vertaal

der Beruf

Slide 28 - Open question

Vertaal
tien, twintig, dertig

Slide 29 - Open question

Vertaal
een, zes, negen

Slide 30 - Open question