This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Welkom
Slide 2 - Slide
Geef een voorbeeld van een bewegingsvorm...
Slide 3 - Open question
Welke functie gebruiken wij binnen de praktijklessen...?
A
Ontspanning en recreatie
B
Maatschappelijke activering
C
Sporttechniek en sporttactiek
D
Stimulering bewegingsvaardigheden
Slide 4 - Quiz
Koppel de didactische sleutelvraag aan het onderdeel van het MvG?
evaluatie
les/training
beginstituatie
Doelstelling
waar moet ik beginnen?
Wat wil ik bereiken?
Hoe ga ik de les geven?
Heb ik mijn doel bereikt?
Slide 5 - Drag question
De bewegingsvorm sluit aan op de...
A
Beginsituatie
B
Doelstelling
C
Les/training
D
Evaluatie
Slide 6 - Quiz
De bewegingsvorm draagt bij aan...
A
Beginsituatie
B
Doelstelling
C
Les/training
D
Evaluatie
Slide 7 - Quiz
De bewegingsvorm is gebasseerd op de uitkomsten van de .....
A
Beginsituatie
B
Doelstelling
C
Les/training
D
Evaluatie
Slide 8 - Quiz
Zoek de bewegingsvorm die hoort, bij techniek, tactiek en conditie?
Techniek
Tacktiek
Conditie
chesspass in een 2-tal
7 tegen 7 partij
2 tegen 3 partij
Slide 9 - Drag question
Wat kan het gevolg zijn voor de SB-deelnemers wanneer de les een te hoge intensiteit heeft ?
Slide 10 - Open question
Wat is het gevolg dat ontstaat binnen jouw les wanneer de les een te lage intensiteit heeft ?
Slide 11 - Open question
Geef aan welke intensiteit bij het welk lesonderdeel hoort?
Kern- verbeteren/toepassen
Slot/Afsluiting
Warming-up
Kern - aanleren
hoge intensiteit afbouwend
lage/middel intesiteit
Hoge intensiteit opbouwende
middel/hoge intensiteit
Slide 12 - Drag question
Bewegingsvormen sluiten aan bij bekende en beheerste bewegingsvormen.
A
Balanceren op een lijn naar balanceren op een omgekeerde bank
B
Van staan in het water naar drijven in het water.
C
Een extra aanwijzing geven
D
Van Springen en een koprol naar het maken van een salto.
Slide 13 - Quiz
Bewegingsvormen zijn geleidelijk oplopend in moeilijkheidsgraad (van makkelijk naar moeilijk).
A
Balanceren op een lijn naar balanceren op een omgekeerde bank
B
Van staan in het water naar drijven in het water.
C
Een extra aanwijzing geven
D
Van Springen en een koprol naar het maken van een salto.
Slide 14 - Quiz
Bewegingsvormen kennen een opbouw van enkelvoudig naar samengesteld (complex).
A
Balanceren op een lijn naar balanceren op een omgekeerde bank
B
Van staan in het water naar drijven in het water.
C
Een extra aanwijzing geven
D
Van Springen en een koprol naar het maken van een salto.
Slide 15 - Quiz
Bewegingsvormen nemen in moeilijkheid toe op basis van veranderingen op arrangementsniveau (organisatieniveau) en/of op leervoorstelniveau
A
Balanceren op een lijn naar balanceren op een omgekeerde bank
B
Van staan in het water naar drijven in het water.
C
Een extra aanwijzing geven
D
Van Springen en een koprol naar het maken van een salto.
Slide 16 - Quiz
Geef aan d.m.v. van de foto wat verduidelijking geeft bij de bewegingsvorm touwzwaaien.
A
Kast; om spullen op te ruimen
B
Touwen; om mee te zwaaien
C
Banken; om van bank naar bank te zwaaien
D
Lintjes; om de teams bij elkaar te houden.
Slide 17 - Quiz
op de achtergrond zie je Roger Federer die volleerd. Geef een aanwijzing die past bij volleren?
Slide 18 - Open question
Voorbeeld toetsvragen
Bij onderstaande vragen gaan we de bewegingsvorm invullen en welke didactische werkvorm je er bij gebruikt.
Slide 19 - Slide
Vraag 1
1. Je gaat met een groep kinderen van 4-6 jaar tikkertje spelen met als doel het leren ontwijken en het juiste moment om te gaan lopen.
a. Welke bewegingsvorm kies je als eerste en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
b. Welke bewegingsvorm kies je als tweede en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
c. Welke bewegingsvorm kies je als derde en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
Slide 20 - Slide
a. Welke bewegingsvorm kies je als eerste en welke didactische werkvorm(en) gebruik je bij de uitleg.
Slide 21 - Open question
b. Welke bewegingsvorm kies je als tweede en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
Slide 22 - Open question
c. Welke bewegingsvorm kies je als derde en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
Slide 23 - Open question
Vraag 2
Je gaat met een groep kinderen van 9-11 jaar een hurksprong over de lengte kast aanleren. .
a. Welke bewegingsvorm kies je als eerste en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
b. Welke bewegingsvorm kies je als tweede en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
c. Welke bewegingsvorm kies je als derde en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
Slide 24 - Slide
a. Welke bewegingsvorm kies je als eerste en welke didactische werkvorm(en) gebruik je bij de uitleg.
Slide 25 - Open question
b. Welke bewegingsvorm kies je als tweede en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
Slide 26 - Open question
c. Welke bewegingsvorm kies je als derde en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
Slide 27 - Open question
Tot hier gekomen
Slide 28 - Slide
Vraag 3
3. Je gaat met een groep kinderen van 13-15 jaar het verbeteren van hordenlopen met als doel door blijven lopen bij horden van 75cm hoogte.
a. Welke bewegingsvorm kies je als eerste en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
b. Welke bewegingsvorm kies je als tweede en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
c. Welke bewegingsvorm kies je als derde en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
Slide 29 - Slide
a. Welke bewegingsvorm kies je als eerste en welke didactische werkvorm(en) gebruik je bij de uitleg.
Slide 30 - Open question
b. Welke bewegingsvorm kies je als tweede en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
Slide 31 - Open question
c. Welke bewegingsvorm kies je als derde en welke didactische werkvorm(en) gebruik je?
Slide 32 - Open question
4. Geef een voor het overhurken van net bij de opdracht aanleren overhurken lengte kast een differentiatie op leervoorstelniveau aan de hand van het BHU model.