Lesson 4: Must/mustn't + word order + rangtelwoorden

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

Must/mustn't

Kies must of mustn't:
You ... forget to call Tim.

1. must
2. mustn't

Fill in, gebruik must of mustn't:

You _________ run in the hallways.

1. must
2. mustn't

Fill in, gebruik must of mustn't:

You _________ hurry, the plane is leaving!

1. must
2. mustn't

gebruik must / mustn't
You ... forget to water the plants.

1. must
2. mustn't

Kies must of mustn't:
You ... expect too much.

1. must
2. mustn't

Fill in must or mustn't
"You ... smoke. It's not healthy."

1. must
2. mustn't

Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!

arrived / late / I / yesterday evening/ at home

Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!

went / to / yesterday / swimming-pool / he / the 

Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!

cycle / the pupils / every day / to school.

Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!

left / we / at 8 o'clock / home

Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!

now / are having / we / lunch / at the cafeteria

Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!

she / to London / last year / went

Maak een correcte (+) zin. Denk aan plaats en tijd!

the class / in LessonUp / word order / on Tuesday / studies

Rangtelwoord: dertigste

Rangtelwoord: vijfenvijftigste

Rangtelwoord: tweede

Rangtelwoord: achtentwintigste

Rangtelwoord: zeventiende

Rangtelwoord: honderdste