Unit 1.1.4 1e les


Welcome!
today's lesson:
  •  Must/ mustn't
  • word order  
  • rangtelwoorden 

Tekst
1 / 45
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Welcome!
today's lesson:
  •  Must/ mustn't
  • word order  
  • rangtelwoorden 

Tekst

Slide 1 - Slide

5.1 Must(n't)
Dit onderwerp is herhaling.
Aan het eind van deze les weet je (hopelijk) het verschil tussen must en mustn't en kun je dit toepassen in een Engelse zin.

Slide 2 - Slide

5.1 Must(n't)
 MUST
Gebruik je als iets moet, het kan niet anders of het is een persoonlijke noodzaak.
 MUSTN'T
Gebruik je als iets NIET moet of NIET mag.

Slide 3 - Slide

5.1 Must(n't)
 MUST
You must stay at home.
 MUSTN'T
You mustn't go outside.

Slide 4 - Slide

Let's Practice

Slide 5 - Slide


Fill in must or mustn't.
"People ... eat fruit every day. It's good for us."
A
must
B
mustn't

Slide 6 - Quiz


Fill in must or mustn't
"You ... smoke. It's not healthy."
A
must
B
mustn't

Slide 7 - Quiz


Fill in must or mustn't
"They ... play with fire. It's dangerous!"
A
must
B
mustn't

Slide 8 - Quiz

Fill in must or mustn't
"We ... study for our exams. They're tomorrow."
A
must
B
mustn't

Slide 9 - Quiz

I'm really sorry but I ____ go now.
A
must
B
mustn't

Slide 10 - Quiz

You ____ do that! It's forbidden!
A
must
B
mustn't

Slide 11 - Quiz

You really ____ see that new film. It's amazing.
A
must
B
mustn't

Slide 12 - Quiz

I ____ ask you to leave now.
A
must
B
mustn't

Slide 13 - Quiz

You ____ tell on other people.
A
must
B
mustn't

Slide 14 - Quiz

Word Order
Grammar

Slide 15 - Slide

Word order

Slide 16 - Slide

Word order

Slide 17 - Slide

Onderwerp
Werk
woord
Lijdend 
voorwerp
Plaats
Tijd
I
walk
my dog
in the park
at night 

Slide 18 - Drag question

Wie
Doet
Wat
Waar
Wanneer
I
walk
my dog
in the park
at night 

Slide 19 - Drag question

tijd en plaatsbepaling

Plaats komt voor Tijd in de zin

Ook in het alfabet komt P voor de T

I will go to Amsterdam next week


Slide 20 - Slide

In welke volgorde moet dit staan:
in school & at two o'clock
A
in school at two o'clock
B
at two o'clock in school

Slide 21 - Quiz

Put in the correct order;
was- Italy- in- she- last summer

Slide 22 - Open question

Put in the correct order:
drove- Warsaw- to- they- last April

Slide 23 - Open question

In 2002 - the world's biggeste theme park - in Madrid - opened

Slide 24 - Open question

In welke volgorde moet dit staan:
tomorrow & at seven pm
A
tomorrow at seven pm
B
at seven pm tomorrow

Slide 25 - Quiz

What is the right order?
A
We often walk in the forest at night
B
We often walk at night in the forest.

Slide 26 - Quiz

What is the right order?
A
We often walk in the forest at night
B
We often walk at night in the forest.

Slide 27 - Quiz

Ordinal numbers

Slide 28 - Slide

Functie van een rangtelwoord (ordinal)
Een rangtelwoord geeft de rang in bijvoorbeeld een 'lijst' aan.
Hij werd tweede in de race.
He became second in the race.

Slide 29 - Slide

Rangtelnummers (ordinal numbers)

Slide 30 - Slide

Een rangtelwoord maak je (bijna !) altijd door er   
-th achter te zetten.
Voorbeeld:

Four  -  Fourth 
Five  -  Fifth 
Six  -   Sixth
 Seven  -  Seventh 

Slide 31 - Slide

Uitzonderingen:
First - Second - Third (en twenty-first, thirty-second, etc.).
five - fifth 
eight - eighth
nine - ninth
twelve - twelfth
twenty - twentieth
(thirty - thirtieth, forty -  fortieth enz..)

Slide 32 - Slide

In het kort
1e = first /1st.
2e = second/2nd
3e= third/ 3nd

maar ook tientallen met als tweede cijfer 1, 2 of 3 schrijf je zo.
21 = twenty-first / 21st

Slide 33 - Slide

in het kort
De andere rangtelwoorden eindigen allemaal op -th.
four > fourth (vierde)
seventeen > seventeenth (zeventiende).

soms verandert de spelling van het rangtelwoord, zodra je hier +th achter zet.

Slide 34 - Slide

In het kort
Een aantal voorbeelden van wijzigingen in spelling:
five - fifth
eight - eighth
nine - ninth
twelve - twelfth

Slide 35 - Slide

In het kort
En denk aan de afgeronde tientallen zoals 20e, 30e en 40e enz.

20e > twentieth (voorheen 20 > twenty).
de 'y' van twenty verandert in 'ie' en dan + th.
30e > thirtieth
40e > fourtieth

Slide 36 - Slide

Uitspraak 'th'
De 'th' klank is een klank die wij niet in de Nederlandse taal kennen.

Een tip om deze klank uit te spreken:
- zet je tong tegen de onderkant van je voortanden aan laat je tong los terwijl je de 'd' probeert uit te spreken.

Slide 37 - Slide

1. My brother is in the …………….class. (6)

Slide 38 - Open question

2. Today is the ……………… of April. (9)

Slide 39 - Open question

3. I am so happy, that he won the ……….. prize. (1)

Slide 40 - Open question

4. It's the …………. day of our holiday in Florida. (5)

Slide 41 - Open question

5. It was his ……………. goal in the last ………. games. (3)/(2)

Slide 42 - Open question

Which one is correct?

21e
A
21th
B
21e
C
21st
D
21nd

Slide 43 - Quiz

Which one is correct?

achtste
A
eighth
B
eightht
C
eightieth
D
eight

Slide 44 - Quiz

Homework: woensdag af!
BB: 36 t/m 46
KB/TL: 30 t/m 39

Slide 45 - Slide