Verleden tijd 1-12

Klankvaste werkwoorden in de verleden tijd.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 8

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Klankvaste werkwoorden in de verleden tijd.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Rennen
ik/jij  stam + te/de

wij    stam + te/den
Hele werkwoord - en.
Staat de laatste letter dan in 't kofschip?

Ja - schrijf met een t.
Nee- schrijf met een d.

Slide 3 - Slide

Botsen
ik/jij  stam + te/de

wij    stam + te/den
Hele werkwoord - en.
Staat de laatste letter dan in 't kofschip?

Ja - schrijf met een t.
Nee- schrijf met een d.

Slide 4 - Slide

Brullen
A
ik brul
B
ik brulde
C
ik heb gebruld
D
ik brulte

Slide 5 - Quiz

Leggen
A
hij heeft gelegd
B
hij legte
C
hij heeft gelegt
D
hij legde

Slide 6 - Quiz

Schreeuwen
A
Zij schreeuwt
B
Zij schreeuwte
C
Zij schreeuwde
D
Zij heeft geschreeuwd

Slide 7 - Quiz

Dansen
A
Wij dansten
B
Wij hebben gedanst
C
Wij dansden
D
Wij dansen

Slide 8 - Quiz

Huilen
A
Hij huilde
B
Hij huilte

Slide 9 - Quiz

Bouwen
A
ik bouwde
B
ik bouwte

Slide 10 - Quiz

Kussen
A
Hij kusde
B
Hij kuste

Slide 11 - Quiz

       Dictee

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Hij knielde voor haar.

Rob zei enthousiast: 'Ik houd van musicals en toneel!'

Frank geniet van de voorstelling in de Amsterdamse bioscoop.

Slide 14 - Slide

Aan de slag!
Bladzijde 56

Ben je klaar?
Ga verder met bladzijde 81.

Slide 15 - Slide

Weten we nu hoe we een klankvast werkwoord in de verleden tijd schrijven?

Slide 16 - Slide