This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slide and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Video
00:17
Dopamine is een neurotransmitter. Deze heeft effect op het beloningssysteem van de hersenen. Voorspel: als iemand van nature veel dopamine in zijn hersenen heeft, zal diegene...
A
zich depressief voelen
B
altijd blij zijn
C
meer risico's nemen
D
snel verslaafd raken
Slide 2 - Quiz
02:47
Heb jij dat ook? Dat je te lang doorgaat met spelletjes op je mobiele telefoon bv. (of met social media)
A
Ja, vaak
B
Nee, nooit
C
Soms
Slide 3 - Quiz
04:44
Dopamine is een neurotransmitter die door cellen aangemaakt kan worden om impulsen door te geven van de ene zenuwcel naar de andere. In de afbeelding worden schematisch drie zenuwcellen weergeven.
- In welk deel van de synaps, P of Q, wordt dopamine afgegeven? - In welke richting wordt de impuls voortgezet? (T2)
A
P - afgifte dopamine
1 - richting impuls
B
P - afgifte dopamine
2 - richting impuls
C
Q - afgifte dopamine
1 - richting impuls
D
Q - afgifte dopamine
2 - richting impuls
Slide 4 - Quiz
07:13
Bedenk voor jezelf: welk gedrag heb jij op dit moment waarvan jij denkt: dat is wel enigszins dwangmatig? (namen staan uitgeschakeld dus niemand ziet wat jij invult)
Slide 5 - Open question
10:14
Wat denk je, heb jij een dopamine detox nodig? En ga je dat ook doen?
A
Ja, misschien ga ik dat wel doen
B
Nee, niet nodig
C
Ja wel nodig, maar ga het niet doen
Slide 6 - Quiz
Neurotransmitters hebben een groot effect op je gevoelens, niet alleen dopamine (organisme-niveau) Leg uit hoe een neurotransmitter werkt, nu op celniveau.
Slide 7 - Open question
Slide 8 - Video
Astrocyten helpen neuronen (=zenuwcellen) dus om verbinding met elkaar te maken. Ze hebben nog een paar functies:
A
Ze kunnen veranderen in fagocyten
B
Ze kunnen bloedvaten verwijden nabij actieve neuronen
C
Ze kunnen hersenvocht produceren
D
Ze kunnen een myelineschede vormen
Slide 9 - Quiz
Ook andere cellen in de hersenen hebben een ondersteunende functie. Welke functie hebben bijvoorbeeld de oligodendrocyten? (en de cellen van Schwann in het perifeer ZS?)
A
Ze kunnen veranderen in fagocyten
B
Ze kunnen bloedvaten verwijden
C
Ze kunnen hersenvocht produceren
D
Ze kunnen een myelineschede vormen
Slide 10 - Quiz
En wat kunnen microgliacellen?
A
Ze kunnen veranderen in fagocyten
B
Ze kunnen bloedvaten verwijden
C
Ze kunnen hersenvocht produceren
D
Ze kunnen een myelineschede vormen
Slide 11 - Quiz
Een sterkere prikkel leidt tot
A
verhoging impulssterkte
B
verhoging impulsfrequentie
C
antwoord A en B beide
Slide 12 - Quiz
Een halve liter cola bevat 13.5 klontjes suiker. Een halve liter ketchup 5 klontjes. De smaakreceptor wordt geprikkeld. Als beide diagrammen elk een voedingsmiddel voorstellen, welk diagram geeft de impulsfrequentie van de cola weer?
A
Diagram links
B
Diagram rechts
Slide 13 - Quiz
Je springt in een zwembad met koud water. Na een tijdje voel je niet meer dat het koud is, hoe komt dit?
A
Dit komt door adaptatie, de impulsfrequentie neemt af
B
De prikkeldrempel wordt lager
C
De prikkeldrempel wordt hoger
D
A en C zijn beide juist
Slide 14 - Quiz
Wat is 'witte stof'? (in hersenen aan de binnenkant en in ruggenmerg aan de buitenkant)
A
Dat is vet
B
Dat zijn de uitlopers van de zenuwcellen
C
Dat zijn de cellichamen van de zenuwcellen
D
Dat is hersenvloeistof
Slide 15 - Quiz
Hoe kan een zenuwcel de rustpotentiaal (binnenkant -70 mV t.o.v. de buitenkant) bereiken?
Slide 16 - Open question
Saltatoire impulsgeleiding
Slide 17 - Slide
Naast isolatie tegen 'overspringende impulsen' zorgt de myelineschede ook voor 'saltatoire impulsgeleiding' Wat is dat en waar is dat goed voor?
Slide 18 - Open question
Een neuron heeft een bepaalde drempelwaarde. Om de drempelwaarde van dit neuron te overschrijden is bij een bepaalde prikkelduur een bepaalde minimale prikkelsterkte vereist. Er ontstaat dan een actiepotentiaal. Dit neuron wordt vele malen elektrisch geprikkeld met prikkels van verschillende duur en sterkte. In welk van deze diagrammen is het verband tussen prikkelduur en minimale prikkelsterkte juist weergegeven?
A
1
B
2
C
3
Slide 19 - Quiz
Naast de rustpotentiaal bestaat ook het actiepotentiaal. Wat is dan de toestand van het celmembraan v.d. zenuwcel?
A
binnen positief geladen, buiten negatief
B
binnen negatief geladen, buiten positief
C
dat verschilt per zenuwcel dus dat weet je niet
D
beide positief geladen door de Na / K ionen
Slide 20 - Quiz
Een actiepotentiaal ontstaat door de instroom van (1) waardoor er meer (2) binnen de cel komen en (3) nog niet direct naar buitenstroomt ontstaat er een electrische ladingsverandering op de zenuwcel. Welke antwoord geeft de juiste invulling voor de nummers?
A
1. K+
2. - deeltjes
3. Na+
B
1. Na+
2. + deeltjes
3. K+
C
1. Na+
2. - deeltjes
3. K+
D
1. Na+
2. + deeltjes
3. K+
Slide 21 - Quiz
Er ontstaat een actiepotentiaal in het axon van de zenuwcel als....
A
Er meer EPSP's dan IPSP's aankomen op de dendrieten van de zenuwcel
B
De totale depolarisatie (summatie) van het membraan op deze plek zo groot is dat de drempelwaarde overstegen wordt
C
Alle dendrieten van de zenuwcel een signaal doorgegeven krijgen d.m.v. neurotransmitters
Slide 22 - Quiz
In een experiment is onderzocht of een sacharose-oplossing van 0,1 mol even zoet smaakt als een GZ-oplossing van 0,1 mol. Het blijkt dat de GZ-oplossing veel zoeter smaakt dan de sacharose-oplossing.
Waardoor smaakt de GZ-oplossing veel zoeter dan de sacharose-oplossing?
A
GZ verhoogt de drempelwaarde van de zintuigcellen in de tong sterker
dan sacharose.
B
GZ is een adequate prikkel voor de zintuigcellen in de tong, sacharose
niet.
C
GZ veroorzaakt een hogere impulsfrequentie in de sensorische
zenuwcellen vanaf de smaakpapillen dan sacharose.
D
GZ leidt tot een lagere actiepotentiaal van de sensorische zenuwcellen vanaf de smaakpapillen dan sacharose.