CVRM GMK les 7 diabetes fysiek

1 / 19
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

deze les
herhalen bloedstolling
insuline
orale antidiabetica
stappenplan voor behandeling DM2

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

Schrijf op het bord:
Nummer 1 bij vitamine K
Nummer 2 bij weefslefactoren
Nummer 3 bij fibrine
Nummer 4 achter fibrine
Laat de studenten nadenken welke van de 4 antitrombotica bij de nummers moet komen te staan. Laat de studenten een voorbeeldmedicijn bij elke groep noemen (behalve groep 4)
Antwoord:
Nummer 1: VKA’s / anticoagulantia: acenocoumarol + fenprocoumon
Nummer 2: NOAC’s / DOAC’s: dabigatran. apixaban
Nummer 3:Trombocytenaggregatieremmers: acetylsalicylzuur+ clopidogrel + carbasalaatcalcium
 nummer 4: trombolytica
Protrombine wordt gevormd in de lever
Voor de aanmaak van protrombine is vitamine K nodig
Vitamine K is ook nog betrokken bij de weefselfactoren
Om de werking van geneesmiddelen die de bloedstolling beïnvloeden te begrijpen, is het van belang dat je het stollingsmechanisme goed kent. De verschillende bloedstollingsvertragende middelen grijpen in tijdens verschillende fasen van de bloedstolling. De bloedstolling vind plaats door een keten van opeenvolgende processen (zie afbeelding). 
Door weefselbeschadiging worden stoffen vrijgemaakt en geactiveerd die ervoor zorgen dat protrombine wordt omgezet in trombine. Door trombine wordt fibrinogeen omgezet in fibrine, een vezelachtige massa. Fibrine en bloedplaatjes dekken samen de wond af en vormen een stolsel (korst). Dit stolsel beschermt de wond tegen binnendringen van vuil en micro-organismen. Het protrombine waarmee het proces begint, wordt gevormd in de lever. Voor de aanmaak van deze stof is vitamine K onmisbaar.
Soms wordt hetzelfde mechanisme in gang gezet zonder dat er sprake is van een wond. Dat kan gebeuren als er veranderingen in de bloedvatwand zijn (bijvoorbeeld bij aderverkalking), waardoor het bloedvat door het bloed niet meer herkend wordt als een lichaamseigen bloedvat. Er wordt dan in het bloedvat een bloedstolsel gevormd (trombus). Het zal duidelijk zijn dat dit een ongewenste situatie is

Een trombocyten aggregatie remmer zorgt ervoor dat protrombine niet omgezet wordt in trombine
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Een NOAC geeft een interactie met een NSAID
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 5 - Quiz

alle antitrombotica geven een ia met NSAID
Diabetes mellitus

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

insuline
alvleesklier: eilandjes van langerhans
  • bètacellen: produceren insuline
  •              glucose uit bloed wordt opgenomen in lichaamscellen
  •               teveel glucose wordt opgeslagen als glycogeen
  • alfacellen: produceren glucagon
  •               glycogeen wordt weer afgebroken tot glucose

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is een bijwerking van insuline?

A
hyperglykemie
B
hypoglykemie
C
maag- darmklachten
D
weet ik niet

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

indeling insuline
  • kort,-  midden,-  en langwerkend
  • dosering op geleide van suikerspiegel


  • bij ernstige hypo:
  • glucagon

Slide 9 - Slide

glucagon zorgt dat er suiker vrijkomt uit de cellen


De toedienvorm van insuline is
A
oraal
B
intramusculair
C
subcutaan
D
weet ik niet

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

orale antidiabetica
  • verlagen glucose gehalte in het bloed
  • alleen wanneer de alvleesklier nog insuline aanmaakt
  • altijd eerst proberen met een dieet het suikergehalte te verlagen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

indeling orale anti diabetica
1. biguaniden
2. SU-derivaten
3. TZD
4. DDP-4 remmers
5. SGLT remmers

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

1. biguaniden
1ste keus
werking:
  • vertraagd de glucose productie in de lever
  • verhoogd de gevoeligheid van de spiercellen voor insuline

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Het eerste keusmiddel bij behandeling van DM2 is
A
metformine
B
tolbutamine
C
glibenclamide
D
weet ik niet

Slide 14 - Quiz

onder de biguanide valt alleen metformine. 
een bekende bijwerking zijn maag- en darmklachten
2. SU- derivaten
sulfonyl ureum derivaten
werking:
  • alvleesklier maak meer insuline aan

Slide 15 - Slide

su derivaten worden onderverdeeld op basis van de werkingsduur
kort werkend: gliclazide, glimeparide en tolbutamide
langwerkend: gibenclamide
Wanneer metformine niet voldoende werkt wordt er een SU-derivaat aan toegevoegd
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 16 - Quiz

dit is het stappen plan
indien metformine niet voldoende werkt dan wordt er een SU derivaat aan toegevoegd
stappenplan
leefstijl aanpassen
stap 1:
  • biguanide (metformine)
stap 2:
  • toevoegen van SU-derivaat aan metformine
stap 3:
  • spuiten van insuline naast stap 1 + 2 (of andere orale anti diabetica toevoegen)
stap 4: 
  • intensiveren van insuline behandeling

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

medicatie bewaking
DM is een CI
corticosteroïden ontregelen de suiker
let op bij suikerhoudende dranken


Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Met welk middel geven anti diabetica een IA
A
simvastatine
B
propranolol
C
oxycodon
D
weet ik niet

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions