Klas 2BK2 - Lesweek 4 - Les 1

Kapitel  vier

Achtung:
Je gaat op je eigen plaats zitten.

Auf deinem Tisch liegen:
dein Buch, dein Heft, dein Etui
1 / 49
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kapitel  vier

Achtung:
Je gaat op je eigen plaats zitten.

Auf deinem Tisch liegen:
dein Buch, dein Heft, dein Etui

Slide 1 - Slide

Afspraken 2BK2

- stil en rustig zijn als dat nodig is (tijdens de uitleg).

- respect hebben voor elkaar (aardig zijn, van spullen afblijven).

- eerlijk zijn





Regels
- Gedraag je fatsoenlijk.
-  Rustig binnenkomen, spullen pakken.
- Liedje afgelopen en ik sta voor het bord dan is het stil en beginnen we.
- Ik geef aan wanneer je je spullen mag inpakken.

Slide 2 - Slide

Afspraken 2BK1

- Stil zijn wanneer iemand anders aan het woord is.

- Respect hebben voor elkaar

- Doorwerken, maar soms ook tijd voor een grapje.





Regels
- Gedraag je fatsoenlijk.
-  Rustig binnenkomen, spullen pakken.
- Liedje afgelopen en ik sta voor het bord dan is het stil en beginnen we.
- Ik geef aan wanneer je je spullen mag inpakken.

Slide 3 - Slide

Lernziele
Was lernt ihr diese Stunde?
- Je weet hoe je de werkwoorden in de tegenwoordige tijd kunt vormen.
- Je oefent met de Duitse woorden die gaan over het thema “Tiere”.

Slide 4 - Slide

Was macht ihr diese Stunde?



• Hausaufgaben checken
• Grammatik -> het werkwoord in de tegenwoordige tijd
• (ein Spiel)
• Die Stunde beenden

Slide 5 - Slide

die Hausaufgaben
BK                                                              KT
BK Buch
KT Buch
Lernen:
S. 128 -> Lernliste N-D (bis "das Schaf")

Machen:
S. 128 -> Nederlandse woord + Duitse vertaling + tekening in je "Heft" schrijven en tekenen (bis "oft")
S. 107 -> Aufgabe 12
S. 103 -> Aufgabe 5 + 6
Lernen:
S. 132 -> Lernliste N-D (bis "das Schaf")

Machen:
S. 132-> Nederlandse woord + Duitse vertaling + tekening in je "Heft" schrijven en tekenen (bis "oft")
S. 105 -> Aufgabe 6 + 7 + 8
S. 109 -> Aufgabe 13

Slide 6 - Slide

Hausaufgaben checken
  • Je gebruikt een andere kleur pen.
  • Je krijgt een antwoordenboekje.
  • Goed = krul / Fout = verbeteren
  • Ik loop rond om mee te kijken of het huiswerk af is.
  • Klaar? Dan kun je beginnen met het leren van de Lernliste N-D Seite 128.
  • Je hebt 7 minuten de tijd.

timer
7:00

Slide 7 - Slide

Grammatik
Werkwoord vormen in de tegenwoordige tijd. 
Waarom?

Slide 8 - Slide

Werkwoordvormen? Hoezo?

Slide 9 - Slide

Grammatik
- Ӧffne dein Buch auf Seite 112.
- Maak Aufgabe 18 en lees het groene blokje.
- Denk je dat je kunt beginnen? Ga je gang.
- Wil je eerst even uitleg? Luister dan naar mij.
- Tijdens de uitleg is het stil. Daarna mag je met elkaar overleggen.
- Fertig? Je mag alvast verder gaan met Aufgabe 19.
- Gaat de wekker -> Buch zu und Heft öffnen.

timer
5:00

Slide 10 - Slide

 regelmatige werkwoord vormen in het Duits

Knippen 
en 
plakken in 
3 stappen


Slide 11 - Slide

Laptop starten
Doe mee!
Ga naarLessonUp.app 
en voer de code in

Je hebt 2 minuten de tijd
Gebruik je eigen voornaam.
timer
1:00

Slide 12 - Slide

Meeschrijven in je schrift

Stap 1
Stap 2
Stap 3
timer
15:00

Slide 13 - Slide

STAP 1




zoek de stam van het werkwoord

Slide 14 - Slide

Korte uitleg (stap 1)
Een werkwoord heeft een stam. (knip -en van werkwoord)

Voorbeelden:
De stam van springen is spring.
De stam van schwimmen is schwimm.
De stam van angeln is angel. Let op: bij dit werkwoord kun je dus alleen de -n weghalen.


Slide 15 - Slide

Hoe kun je de stam van het werkwoord vinden?

Slide 16 - Open question

wat is de stam van.......

LACHEN

Slide 17 - Open question

wat is de stam van........

SPIELEN (spelen)

Slide 18 - Open question

wat is de stam van.........

SAMMELN (verzamelen)

Slide 19 - Open question

wat is de stam van.........

LASSEN (laten)

Slide 20 - Open question

STAP 2




Zoek in de zin naar het persoonlijke voornaamwoord.

Slide 21 - Slide

Korte uitleg (stap 2)
Bij ieder werkwoord staat een persoonlijk voornaamwoord.
Zoek dat persoonlijke voornaamwoord.
Tip! Persoonlijke voornaamwoord staat altijd voor of na het werkwoord.

Voorbeelden:
Ich esse gerne Pizza.
Geht ihr auch in die Schule?


Slide 22 - Slide

Vertaal de persoonlijke voornaamwoorden
ik
jij
hij / zij / het
wij
jullie
zij
u
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 23 - Drag question

STAP 2




Schrijf het rijtje persoonlijke voornaamwoorden in de goede volgorde op van boven naar beneden.
Eerst de nederlandse vorm en daarnaast de Duite vorm

Slide 24 - Slide

STAP 2 / idewis




ik
ich
i
jij
du
d
hij / zij / het
er / sie / es
e
wij
wir
w
jullie
ihr
i
zij / u
sie / Sie
s

Slide 25 - Slide

Zoek het persoonlijke voornaamwoord
Gehen wir zum Eingang?

Slide 26 - Open question

Zoek het persoonlijke voornaamwoord
Kommst du mit in den Zoo?

Slide 27 - Open question

STAP 3




Plak de goede uitgang achter de stam.

Slide 28 - Slide

Korte uitleg (stap 3)
Plak nu achter de stam de juiste uitgang.

Daarvoor is er een ezelsbruggetje dat heet: 

(FE)ESTTENTEN
maar de F en de E die doen niet mee.

E - ST - T - EN - T - EN




Slide 29 - Slide

wohnen
Ezelsbruggetje e - st - t - en- t - en
ich
wohn
e
du
wohn
st
er / sie / es
wohn
t
wir
wohn
en
ihr
wohn
t
sie / Sie
wohn
en

Slide 30 - Slide

idewis + ESTTENTEN
ich
i
e
du
d
st
er / sie / es
e
t
wir
w
en
ihr
i
t
sie / Sie
s
en

Slide 31 - Slide

E-ST-T-EN-T-EN regel
Stap 1: bepaal de stam van het werkwoord -> knip -en eraf.
wohnen -> -en = wohn
Stap 2: vind het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
Stap 3: plak nu de juiste uitgang achter de stam.

ich
du
er / sie/ es
wir
ihr
sie / SIe
e
st
t
en
t
en

Slide 32 - Slide

Welke vorm van het werkwoord hoort bij het persoonlijk voornaamwoord?
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
wohne
wohnen
wohnen
wohnst
wohnt
wohnt

Slide 33 - Drag question

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hört
B
höre
C
hörst
D
hören

Slide 34 - Quiz


Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 35 - Quiz


Wir (spielen) gerne im Garten.
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 36 - Quiz


Ihr (kaufen) gerne Schokolade.
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 37 - Quiz


Er (zahlen) die Rechnung.
A
zahle
B
zahlst
C
zahlt
D
zahlen

Slide 38 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
ich ............ (wohnen) in Hengelo

Slide 39 - Open question


Sie ........ (gehen) ins Kino.

Slide 40 - Open question


Ihr ........ (kommen) aus Deutschland.

Slide 41 - Open question


Er...................... (spielen) Tennis.

Slide 42 - Open question


(kaufen) ............... sie einen Fisch?

Slide 43 - Open question

Wir (lieben) ............. Hunde.

Slide 44 - Open question


Wann (besuchen) .............. Sie den Zoo?

Slide 45 - Open question

Slide 46 - Slide

die Hausaufgaben
BK                                                              KT
BK Buch
KT Buch
Lernen:
S. 128 -> Lernliste N-D 

Machen:
S. 113 -> Aufgabe 19 + 20
Lernen:
S. 132 -> Lernliste N-D

Machen:
S. Aufgabe 19 + 20 + 21 

Slide 47 - Slide

ein Spiel: Tiere zeichnen
Benodigdheden: papier, potlood/ pen, Lernliste N-D.
Ga met jouw groepje bij elkaar zitten.

Kies een dier van de stapel -> teken het dier -> de andere leden van jouw groepje moeten het dier raden (auf Deutsch) -> je mag je Lernliste gebruiken -> het groepje dat in 5 min de meeste dieren heeft geraden heeft gewonnen.

Slide 48 - Slide

Zum Schluss
Morgen
Vervolg van de "Grammatik"
ein Spiel

LAPTOP mitbringen!

Slide 49 - Slide