Herhaling woordsoorten brugklas - deel 1

Welkom terug!
Pak je leesboek. 
Verder vandaag: herhaling woordsoorten: 
zn, bn, hww, zww, lw, vz
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom terug!
Pak je leesboek. 
Verder vandaag: herhaling woordsoorten: 
zn, bn, hww, zww, lw, vz

Slide 1 - Slide

Zelfstandig naamwoord noemt een mens, dier, plant, ding of een begrip. 
- Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten (de, het of een). 
- Een zelfstandig naamwoord kun je MEESTAL in het meervoud zetten.
- Van een zelfstandig naamwoord kun je vaak een verkleinwoord maken. 
- Tot de zelfstandig naamwoorden behoren ook de eigennamen. 

Slide 2 - Slide

Het lidwoord 
De, het en een zijn lidwoorden. 

- Lidwoorden staan altijd voor een zelfstandig naamwoord.

- Een is een onbepaald lidwoord
- De en het zijn bepaalde lidwoorden.

Slide 3 - Slide

Het werkwoord...
...drukt een handeling, een situatie of een gebeurtenis uit.

- Het hele werkwoord heet ook wel infinitief.

Een werkwoord kun je aanpassen:
- aan de persoon die iets doet;
- aan de tijd. 
Dit noem je vervoegen. 

Slide 4 - Slide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Lidwoord (lw)

Slide 5 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 6 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (znw)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 7 - Quiz

Welke bepaalde lidwoorden zijn er?

Slide 8 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 9 - Quiz

Noteer de/het zelfstandig naamwoord(en) (zn) uit de onderstaande zin?
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 10 - Open question


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Lidwoord

Slide 11 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 12 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel nagedacht.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 13 - Quiz

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Na de gymles op school kleden de leerlingen zich altijd snel om.

Slide 14 - Open question

Bepaald lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Onbepaald lidwoord
Een 
het
de
denkt
spinnen
pauze
geheugen
toetje
toetsen
getekend
dans

Slide 15 - Drag question

Noteer de woordsoort van de onderstaande woorden:
1. Europeanen
2. spreekt
3. talen

Slide 16 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Werkwoord (ww)

Slide 17 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)
C
Geen lidwoord

Slide 18 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 19 - Quiz


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Zelfstandig naamwoord (zn)
D
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 20 - Quiz

Hoeveel lidwoorden staan er in de zin?
De jongens kochten allemaal één ijsje.

Slide 21 - Open question


Op zaterdag slaapt mijn broer altijd heel lang uit
A
Wel een voorzetsel
B
Geen voorzetsel

Slide 22 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
In augustus gaan mijn oom en tante altijd naar Spanje.

Slide 23 - Open question


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel te veel gegeten.
A
Zelfstandig werkwoord (zww)
B
Hulpwerkwoord (hww)

Slide 24 - Quiz

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Voordat het feest op school begon, zocht ik mijn kleren uit.

Slide 25 - Open question

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin?
Het grote lokaal was heel koud.

Slide 26 - Open question

Pauze
Over 5 minuten beginnen we weer! 

Slide 27 - Slide

Woordsoorten H5
- aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
- vragend voornaamwoord (vr.vnw)
- onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw)

Slide 28 - Slide

Verdeel onderstaande woorden in drie groepen. Welke woorden horen bij elkaar?

deze - wie - dit - welk - iets - iemand - wat - dat - alles

Slide 29 - Open question

Filmpje
Filmpje Nieuw Nederlands 

Slide 30 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst iets aan. Voorbeeld:
Die rode mountainbike zou ik eerder kopen dan zo’n groene.

Aanwijzende voornaamwoorden: 
deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde

Slide 31 - Slide

Vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat meestal aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:
– Naar welke film ben je gisteren geweest?
– Monica vroeg met wie ik gisteren naar de film ben geweest.

Vragende voornaamwoorden: 
wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 32 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) duidt een persoon of een zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt. Voorbeeld:
– Er was vanmiddag iemand aan de telefoon die jou iets wilde vragen.

Onbepaalde voornaamwoorden:
 iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, (zo)iets, niets, alles, elk(e), ieder(e), menig(e), wat, ene, (een) zekere, een of ander(e)

Slide 33 - Slide

3 Lastige gevallen bij een onbepaald voornaamwoord
  •  Het woord je is onbepaald voornaamwoord als het men betekent:
 – Zulke goedkope schaatsen kun je (kan men) maar beter niet kopen.

  • Het woordje wat is onbepaald voornaamwoord als het iets betekent:
 – Heb je nog wat (iets) gekocht bij de Primark?

  • Het woordje het is een onbepaald voornaamwoord als het niet naar iets verwijst, maar tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft:
 – Het is vier uur en buiten is het guur, maar binnen is het heel gezellig. 

Slide 34 - Slide

Heeft niemand iets van haar gehoord?
niemand =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord

Slide 35 - Quiz

Welke opdracht moeten jullie doen?
welke = ..
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 36 - Quiz

Hij bracht ons naar dat feest
dat = ..
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 37 - Quiz

Wil jij wat drinken?
wat =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord

Slide 38 - Quiz

Aan de slag
Maak de startopdracht en opdracht 1, 2 en 4 van H5 woordsoorten op Nieuw Nederlands online. Ook maak je 1 steropdracht. 
Klaar? Dan mag je iets voor jezelf doen. 

Je mag ook uit je boek werken. Maak dan opdracht 1, 2 en 4.

Slide 39 - Slide