1. Werkwoord vervoeging - korte lange klanken - zinnen invullen

Korte en lange klanken
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Korte en lange klanken

Slide 1 - Slide

Zelfstandige naamwoorden (nouns) Korte klanken met één lettergreep 
- lus
- bot
- mat
- pit
- vel
Kort: ah, eh, ih, oh, uh

Slide 2 - Slide

Lange klanken met één lettergreep

- muur
- boot
- maat
- biet
- deel
Lang: aa, ee, ie, oo, uu

Slide 3 - Slide

meervoud korte klank

- bus          -bus.sen
- bot         - bot.ten
- mat        - mat.ten
- pit          - pit.ten
- vel          - vel.len

Slide 4 - Slide

Meervoud lange klank 

- muur       - mu.ren
- boot         - bo.ten
- maat        - ma.ten
- deel          - de.len

Slide 5 - Slide

1 boot
2 ................
A
botten
B
boten
C
booten
D
bootten

Slide 6 - Quiz

1 bus
2 ....................
A
bussen
B
busen
C
buussen
D
buussen

Slide 7 - Quiz

1 muur
2 .............
A
murren
B
muuren
C
muurren
D
muren

Slide 8 - Quiz

1 maat
2 .............
A
matten
B
maten
C
maatten
D
maaten

Slide 9 - Quiz

1 tik
2 ..................
A
tiken
B
tieken
C
tikken
D
tiekken

Slide 10 - Quiz

1 mat
2 .................
A
maten
B
maaten
C
maatten
D
matten

Slide 11 - Quiz


Als een zelfstandig naamwoord (noun) eindigt met 2 medeklinkers, krijgt dit gewoon EN in het meervoud.

Slide 12 - Slide

Bijvoorbeeld:

- tent         - tenten
- kist          - kisten
- worst      - worsten
- hark        - harken

Slide 13 - Slide

Vervoeging van de werkwoorden

- kloppen
- zetten
- zitten
- wachten

Slide 14 - Slide

vervoeg de werkwoorden
kloppen zetten zitten wachten
(ik, jij, hij, wij)

Slide 15 - Open question

kloppen

ik klop
jij klopt
u klopt
hij/zij/het klopt

wij kloppen
jullie kloppen
zij kloppen

Slide 16 - Slide

Zetten

Ik zet
jij zet
u zet
hij/zij zet

wij zetten
jullie zetten
zij zetten

Slide 17 - Slide

Zitten

ik zit
jij zit
u zit
hij/zij zit

wij zitten
jullie zitten
zij zitten

Slide 18 - Slide

wachten

ik wacht
jij wacht
u wacht
hij/zij wacht

wij wachten
jullie wachten
zij wachten

Slide 19 - Slide

wij ....................... op de bus.

A
zetten
B
zitten
C
mogen
D
wachten

Slide 20 - Quiz

Jij .................... op een stoel.
A
mag
B
wacht
C
klopt
D
zit

Slide 21 - Quiz

De leerlingen ................. op de deur.

A
zetten
B
zitten
C
kloppen
D
wachten

Slide 22 - Quiz

De mannen ..................... de tafel op de grond.
A
mogen
B
kloppen
C
zetten
D
zitten

Slide 23 - Quiz

u .................. op de trein.
(wachten)

Slide 24 - Open question

Sofia .................... een boek aan Katja.
(geven)

Slide 25 - Open question

Mijn oma ................. in de zon.
(zitten)

Slide 26 - Open question

De ober .................... de borden in de kast. (zetten)

Slide 27 - Open question



woorden oefenen

Slide 28 - Slide

Ik kom uit Den Haag. Den Haag is mijn ..........................
A
nationaliteit
B
taal
C
geboorteplaats
D
postcode

Slide 29 - Quiz

Elke straat in Nederland heeft een ..................
A
geboorteplaats
B
nationaliteit
C
voornaam
D
postcode

Slide 30 - Quiz

Als je de docent niet begrijpt moet je het ....................
A
schrijven
B
vragen
C
kijken
D
kloppen

Slide 31 - Quiz

De auto is van mij. Het is mijn ................. auto.
A
eigen
B
met
C
adres
D
snel

Slide 32 - Quiz

Ik woon in de Herenstraat. Mijn ...................... is 14.
A
postcode
B
huisnummer
C
voornaam
D
stad

Slide 33 - Quiz

Als je de cursus wil doen moet je het .................... ........................
A
invullen postcode
B
invullen snel
C
formulier invullen
D
met invullen

Slide 34 - Quiz

Een nieuw paspoort vraag je aan bij de ...........................
A
geslacht
B
gemeente
C
achternaam
D
e-mail

Slide 35 - Quiz

Je moet in Nederland veel formulieren ..........................
A
maken
B
invullen
C
opschrijven
D
doen

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide