Persoonsvorm: vorm van een werkwoord (ww) die je in de tegenwoordige tijd (t.t.) en verleden tijd (v.t.) kan schrijven.
Hoe doe je dat? Tijdproef!
1. Staat een zin in de (tegenwoordige tijd) t.t., zet hem dan in de (verleden tijd) v.t.
2. Staat een zin in de verleden tijd (v.t.), zet hem dan in de tegenwoordige tijd (t.t.).
3. Het werkwoord (ww) dat zich aanpast, is de persoonsvorm (pv).
Voorbeeld:
a. Sam zoekt zijn voetbalschoen.
b. Sam zocht zijn voetbalschoen.