Persoonvorm en Onderwerp

Persoonsvorm en onderwerp
Hoe zat het ook alweer?

We herhalen en oefenen de persoonvorm en het onderwerp
1 / 20
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Persoonsvorm en onderwerp
Hoe zat het ook alweer?

We herhalen en oefenen de persoonvorm en het onderwerp

Slide 1 - Slide

allereerst de persoonsvorm...
Die kunnen we op 3 manieren vinden:

1. Maak de zin vragend

2. Verander de tijd van een zin

3. Maak er meer van

Slide 2 - Slide

Even oefenen:
Ik loop naar school.

1. Loop ik naar school?

2. Ik liep naar school

3. Wij lopen naar school

Slide 3 - Slide

Fatima verbouwde dit oude huis.
A
oude huis
B
Verbouwde
C
Fatima
D
dit

Slide 4 - Quiz

24 x 6 =
144 squad 136 armzwaai 154 sprong

Slide 5 - Open question

En nu het onderwerp
Het onderwerp vertelt WIE of WAT iets doet.

Je kunt het onderwerp vinden door deze vraag te stellen:
WIE/WAT + persoonsvorm?

Slide 6 - Slide

Fatima verbouwde dit oude huis.
A
Verbouwde
B
Fatima
C
Dit oude huis

Slide 7 - Quiz

nu jullie!

Slide 8 - Slide

Zoek de pv

De studenten aten pannenkoeken.
A
De studenten
B
aten
C
pannenkoeken

Slide 9 - Quiz

Zoek de pv

Haar vriendin maakt een rode sjaal voor moeder.
A
voor moeder
B
maakt
C
een rode sjaal
D
haar vriendin

Slide 10 - Quiz

zoek het onderwerp

Haar vriendin maakt een rode sjaal voor moeder.
A
voor moeder
B
maakt
C
haar vriendin
D
een rode sjaal

Slide 11 - Quiz

Zoek het onderwerp

De studenten aten pannenkoeken.
A
aten
B
de studenten
C
pannenkoeken

Slide 12 - Quiz

Zoek de pv

De jongen gaf iedereen een gouden hanger.
A
De jongen
B
een gouden hanger
C
iedereen
D
gaf

Slide 13 - Quiz

Zoek het onderwerp

De jongen gaf iedereen een gouden hanger.
A
De jongen
B
iedereen
C
een gouden hanger
D
gaf

Slide 14 - Quiz

Zoek de pv

Marc maakte voor Roos een ontbijtje.
A
een ontbijtje
B
maakte
C
voor Roos
D
Marc

Slide 15 - Quiz

Zoekhet onderwerp

Marc maakte voor Roos een ontbijtje.
A
voor Roos
B
een ontbijtje
C
Marc
D
maakte

Slide 16 - Quiz

Zoek de pv

De apen kraakten de lekkere nootjes
A
kraakten
B
de lekkere nootjes
C
De apen

Slide 17 - Quiz

Zoek het onderwerp

De apen kraakten de lekkere nootjes.
A
kraakten
B
de lekkere nootjes
C
De apen

Slide 18 - Quiz

Persoonsvorm

Belangrijkste doewoord uit de zin
Onderwerp


wie 
of 
wat 
iets doet in de zin

Slide 19 - Slide

Schrijf een korte zin met een persoonsvorm en een onderwerp.

Slide 20 - Open question