- zn in het enkelvoud, mannelijk (m):
hij, hem, zijn, deze, die
- zn in het enkelvoud, vrouwelijk (v): zij/ze, haar, deze, die
- zn in het enkelvoud, onzijdig (o): het, zijn, dit, dat
- zn in het meervoud: zij/ze, hun, deze, die
(het-woorden > dit/dat de-woorden > deze, die)