De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen op een bepaald moment weer
B
De balans geeft de bezittingen, schulden en eigen vermogen over een bepaalde periode weer
C
Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten op een bepaald moment
D
Een balans is een overzicht van kosten en opbrengsten over een bepaalde periode
Slide 6 - Quiz
Wat staat er links op de balans
A
Vaste Activa, Vlottende Activa, Liquide Middelen
B
Omzet en winst
C
Eigen Vermogen en Vreemd Vermogen
Slide 7 - Quiz
Ik los een lening af met 1.000 Euro. Hoe komt dit op de balans?
A
Niet
B
lening (rechts) - 1.000
Bank (links) - 1.000
C
Lening (rechts): -1.000
Eigen vermogen: +1.000
Slide 8 - Quiz
• De omzet op rekening inclusief 9% omzetbelasting bedraagt € 398.940,-. • De contante omzet inclusief 9% omzetbelasting bedraagt € 16.895,-. • De gemiddelde brutowinst is 20% van de verkoopprijs. • Een jaar is 365 dagen. Bereken de inkoopwaarde van de omzet
A
300.000
B
305.200
C
400.000
D
405.200
Slide 9 - Quiz
Antwoord
398940/1,09= 366.000
16895/1,09 = 15.500
366.000+15.500=381.500 X 0,8 = 305.200
Slide 10 - Slide
Februari: Inkopen: 160.000; Verkopen 175.000 Maart: Inkopen: 150.000; Verkopen 200.000 April: Inkopen: 180.000; Verkopen 187.500 Mei: Inkopen: 180.000; Verkopen 225.000 Juni: Inkopen: 160.000; Verkopen 225.000; Alles ex 21% btw: Inkopen zijn contant en worden een maand later verkocht Verkopen krediettermijn van 2 maanden; bereken de uitgaven in Q2
A
inkopen maart, april, mei ex btw
B
inkopen van april, mei, juni ex btw
C
inkopen van maart, april, mei incl btw
D
inkopen van april, mei, juni incl btw
Slide 11 - Quiz
Februari: Inkopen: 160.000; Verkopen 175.000
Maart: Inkopen: 150.000; Verkopen 200.000
April: Inkopen: 180.000; Verkopen 187.500
Mei: Inkopen: 180.000; Verkopen 225.000
Juni: Inkopen: 160.000; Verkopen 225.000; Alles ex 21% btw:
Inkopen zijn contant en worden een maand later verkocht
Verkopen krediettermijn van 2 maanden; bereken de uitgaven in Q2
Slide 12 - Slide
Kosten en Uitgaven
Slide 13 - Slide
Inkoop nieuwe voorraad voor € 300
A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide
Slide 14 - Quiz
Energierekening van november '24 ten bedrage van € 280 betaald
A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide
Slide 15 - Quiz
Inkoopwaarde van de omzet deze maand: € 500
A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide
Slide 16 - Quiz
Nieuwe inventaris van € 400 aangeschaft
A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide
Slide 17 - Quiz
Permanentie
betekenis: een bedrijf stelt meerdere keren per jaar een balans en winst-en-verliesrekening op
Slide 18 - Slide
Permanentie
betekenis: een bedrijf stelt meerdere keren per jaar een balans en winst-en-verliesrekening op
Doelen van permanentie
permanent inzicht hebben in financiële positie en resultaten
juiste toerekening van kosten en opbrengsten over verschillende perioden
Slide 19 - Slide
Kosten en uitgaven
Verschil tussen kosten en uitgaven
Slide 20 - Slide
Kosten en uitgaven
Verschil tussen kosten en uitgaven
Kosten maak je als bedrijf wanneer je gebruik maakt van goederen en diensten (je hoeft ze niet per definitie direct te betalen)
Uitgaven houdt in dat geld je bedrijf uit gaat. Dit zijn niet per definitie kosten.
Slide 21 - Slide
Kosten en Uitgaven
Onderscheid in soorten kosten - Kosten die vooruit worden betaald - Kosten die achteraf worden betaald
Slide 22 - Slide
Transitorische posten
Uitstelpost: verwerking in resultatenrekening (de kosten) volgt op later moment dan de betaling
Slide 23 - Slide
Transitorische posten
Uitstelpost: verwerking in resultatenrekening (de kosten) volgt op later moment dan de betaling
Anticipatiepost: betaling volgt op later moment dan de verwerking in de resultatenrekening
Slide 24 - Slide
1/10/2019 lening €10.000, interest 1% per kwartaal, betaling aflossing €400 en interest achteraf per kwartaal Bereken de kosten met betrekking tot de lening in juli 2020. (€ X.XXX,XX)
Slide 25 - Open question
Antwoord
Slide 26 - Slide
Als de interest nog niet is betaald, ontstaat schuld (nog te betalen interest). Bereken het bedrag dat bij deze lening (€400 afl, 1% p kw) voor de interest van de lening op de balans van 31 mei 2020 wordt opgenomen. (€ X.XXX,XX)
Slide 27 - Open question
Antwoord
Slide 28 - Slide
De annuïteitenlening
Slide 29 - Slide
Wat gebeurt er met het aflossingsbedrag bij een annuïteit?
A
Wordt per termijnbedrag kleiner
B
Wordt per termijnbedrag groter
C
Blijft per termijnbedrag gelijk
D
Dat hangt van de annuïteit af
Slide 30 - Quiz
Slide 31 - Slide
1-1-2024 Lening €500.000, looptijd 30 jaar, interest 4%, jaarlijkse annuïteit €28.915, betaling 31-12, eerste keer 31-12-2024 Wat is het bedrag aan aflossing op 31-12-2025? (€ x.xxx,xx)
Slide 32 - Open question
Antwoord Wat is het bedrag aan aflossing op 31-12-2025?