V5 les 6 Liquiditeits- en resultatenbegroting

Begintaak
4 vragen
Wie weet ze allemaal?
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Begintaak
4 vragen
Wie weet ze allemaal?

Slide 1 - Slide

Annelies koopt een woning waarvoor zij een lineaire hypotheeklening afsluit van € 240.000 met een jaarlijkse rente van 7%. De looptijd van de lening is 30 jaar. En de rente wordt jaarlijks achteraf betaald.
Bereken de jaarlijkse aflossing. (€ x.xxx,xx)

Slide 2 - Open question

Februari: Inkopen: 160.000; Verkopen 175.000
Maart: Inkopen: 150.000; Verkopen 200.000
April: Inkopen: 180.000; Verkopen 187.500
Mei: Inkopen: 180.000; Verkopen 225.000
Juni: Inkopen: 160.000; Verkopen 225.000; Alles ex 21% btw:
inkopen zijn contant en worden een maand later verkocht
Verkopen krediettermijn van 2 maanden; bereken de uitgaven in Q2
A
inkopen maart, april, mei ex btw
B
inkopen van april, mei, juni ex btw
C
inkopen van maart, april, mei incl btw
D
inkopen van april, mei, juni incl btw

Slide 3 - Quiz

De omzet in 2021 bedroeg €150.000. De inkoopwaarde van de omzet is 50% van de omzet. Voor hoeveel is er ingekocht in 2021? (€ x.xxx,xx)

Slide 4 - Open question

Februari: Inkopen: 160.000; Verkopen 175.000
Maart: Inkopen: 150.000; Verkopen 200.000
April: Inkopen: 180.000; Verkopen 187.500
Mei: Inkopen: 180.000; Verkopen 225.000
Juni: Inkopen: 160.000; Verkopen 225.000; Alles ex 21% btw:
inkopen zijn contant en worden een maand later verkocht
Verkopen krediettermijn van 2 maanden; bereken de kosten in Q2
A
inkopen maart, april, mei ex btw
B
inkopen van april, mei, juni ex btw
C
inkopen van maart, april, mei incl btw
D
inkopen van april, mei, juni incl btw

Slide 5 - Quiz

Liquiditeit en resultaat

Slide 6 - Slide

Programma
Huiswerk
Herhaling
Liquiditeits- en resultatenbegroting
Maken 3,35

Slide 7 - Slide

Huiswerk
3.28 Afschrijvingskosten berekenen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Huiswerk
Bob's Burgers

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Herhaling

Slide 12 - Slide

Afschrijvingskosten zijn:
A
uitgaven die geen kosten zijn.
B
uitgaven
C
kosten die ook uitgaven zijn.
D
kosten die geen uitgaven zijn.

Slide 13 - Quiz

Een machine wordt aangeschaft in januari 2022 voor € 120.000,- en gaat 10 jaar mee met een restwaarde van € 0,-. De kosten voor januari 2022 zijn ...(1), de uitgaven voor januari 2022 zijn ...(2)
A
1> € 1.000,- 2> € 1.000,-
B
1> € 1.000,- 2> € 120.000,-
C
1> € 120.000,- 2> € 1.000,-
D
1> € 120.000,- 2> € 120.000,-

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Liquiditeitsbegroting?

Slide 17 - Mind map

Slide 18 - Slide

Wat staat niet op de liquiditeitsbegroting?
A
Winst
B
Inkomsten
C
Beginsaldo
D
Eindsaldo

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Wat staat niet op de resultatenbegroting?
A
Omzet
B
Afschrijvingskosten
C
Aflossing lening
D
Inkoopwaarde omzet

Slide 21 - Quiz

Op 1 januari wordt de factuur voor de website van €1.452 inclusief btw vooruitbetaald voor het hele jaar.
Op welk overzicht over januari komt dit voor?
A
Liquiditeitsbegroting
B
Resultatenbegroting
C
Beide overzichten

Slide 22 - Quiz

Op welk overzicht over januari komt dit voor?
Op 1 januari wordt de factuur voor de website van €1.452 inclusief btw vooruitbetaald voor het hele jaar.

- Liquiditeitsbegroting januari: € 1.452 (incl btw) uitgaven (tijdstip)
- Resultatenbegroting januari: € 100 (excl btw) kosten één maand (periode)

Slide 23 - Slide

De maandelijkse afschrijvingskosten m.b.t. inventaris zullen € 1.000 bedragen in 2019.

Op welke overzicht over januari komt dit voor?
A
Liquiditeitsbegroting
B
Resultatenbegroting
C
Beide overzichten

Slide 24 - Quiz

Op welk overzicht over januari komt dit voor?
De maandelijkse afschrijvingskosten m.b.t. inventaris zullen €1.000 bedragen in 2019.


- Liquiditeitsbegroting januari: -
- Resultatenbegroting januari: € 1.000 (excl btw) kosten één maand (periode)

Slide 25 - Slide

Verkopen op rekening dienen pas over 2 maanden (krediettermijn) betaald te worden door klanten. De omzet 2019 wordt als volgt geschat:
- januari € 180.000
- februari € 200.000
- maart € 190.000

Op welk overzicht over januari komt dit voor?
A
Liquiditeitsbegroting
B
Resultatenbegroting
C
Beide overzichten

Slide 26 - Quiz

Op welk overzicht over januari komt dit voor?
Verkopen op rekening dienen pas over 2 maanden (krediettermijn) betaald te worden door klanten. De omzet 2019 wordt als volgt geschat:
- januari € 180.000
- februari € 200.000
- maart € 190.000

- Liquiditeitsbegroting januari: -
- Resultatenbegroting januari: € 180.000 (excl btw) opbrengst één maand 

Slide 27 - Slide


Op 1 januari wordt een nieuwe auto aangeschaft voor € 18.000 excl. 21% btw. De verwachting is dat de auto 5 jaar gebruikt kan worden, de restwaarde over 5 jaar wordt geschat op € 3.000.
 Wat staat er in januari op Liquiditeitsbegroting (LB) en wat staat erop de resultatenbegroting (RB)?

A
21.780 uitgaven op LB 21.780 kosten op RB
B
18.000 kosten op RB 18.000 uitgaven op LB
C
21.780 uitgaven op LB 250 kosten op RB
D
18.000 uitgaven op LB 250 kosten op RB

Slide 28 - Quiz

TIPS
- verandert kas of banksaldo? dan altijd opnemen in de liquiditeitsbegroting
- tijdstip van ontvangst / uitgave is bepalend voor toegekende periode op de liquiditeitsbegroting
- ontvangsten en uitgaven zijn inclusief BTW (indien van toepassing)

Slide 29 - Slide


Welke bedragen staan er in jan. op LB en RB?
A
50.000 uitgaven LB 50.000 kosten RB
B
48.400 uitgaven LB
C
40.000 uitgaven LB 40.000 kosten RB
D
60.500 uitgaven LB

Slide 30 - Quiz


Welke bedragen staan er in jan. op LB en RB?
A
7.260 uitgaven LB 7.260 kosten RB
B
7.260 uitgaven LB 2.000 kosten RB
C
7.260 uitgaven LB 6.000 kosten RB
D
7.620 uitgaven LB 2.420 kosten RB

Slide 31 - Quiz

TIPS
- permanentie (op welke periode heeft opbrengst / kostenpost betrekking?) is uitgangspunt van de resultatenbegroting
- opbrengsten en kosten zijn exclusief BTW

Slide 32 - Slide

Verkopen via bank voor €2.000 met een inkoopwaarde van €1.200.
A
De bank stijgt met €2.000 en het EV stijgt met €2.000.
B
De bank stijgt met €2.000 en de voorraad daalt met €2.000.
C
De bank stijgt met €2.000, de voorraad daalt met €1.200 en het EV stijgt met €800.
D
De bank stijgt met €2.000 en de voorraad daalt met €1.200.

Slide 33 - Quiz

Maken
3.35  Een liquiditeitsbegroting opstellen blz 93

Slide 34 - Slide

Verschil liquiditeitsbegroting
en resultatenbegroting?

Slide 35 - Mind map