Spreekwoorden en gezegden: letterlijk of figuurlijk?
Spreekwoorden en gezegden: letterlijk of figuurlijk?
1 / 15
next
Slide 1: Slide
This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Spreekwoorden en gezegden: letterlijk of figuurlijk?
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Leerdoel
Aan het einde van de les kun je het verschil zien tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Slide 2 - Slide
Introduceer het leerdoel aan het begin van de les.
Wat weet jij al over spreekwoorden en gezegden?
Slide 3 - Mind map
This item has no instructions
Wat zijn spreekwoorden?
Spreekwoorden zijn korte zinnen die een waarheid of wijsheid uitdrukken.
Slide 4 - Slide
Laat een afbeelding zien van een spreekwoord en vraag de leerlingen wat het betekent.
Voorbeelden van spreekwoorden
Een appeltje voor de dorst. De kat uit de boom kijken. De bal misslaan.
Slide 5 - Slide
Laat de leerlingen deze spreekwoorden in duo's bespreken en vraag ze wat ze denken dat de betekenis is.
Wat zijn gezegden?
Gezegden zijn uitdrukkingen die bestaan uit meerdere woorden en een figuurlijke betekenis hebben.
Slide 6 - Slide
Laat een afbeelding zien van een gezegde en vraag de leerlingen wat het betekent.
Voorbeelden van gezegden
De knoop doorhakken. Het hoofd boven water houden. De kat op het spek binden.
Slide 7 - Slide
Laat de leerlingen deze gezegden in duo's bespreken en vraag ze wat ze denken dat de betekenis is.
Letterlijk of figuurlijk?
Bij letterlijk taalgebruik is de betekenis van de woorden precies wat er staat. Bij figuurlijk taalgebruik is de betekenis overdrachtelijk.
Slide 8 - Slide
Laat een afbeelding zien van een letterlijke uitdrukking en een figuurlijke uitdrukking. Vraag de leerlingen wat het verschil is.
Oefening: letterlijk of figuurlijk?
De hond likt zijn wonden. (figuurlijk) De auto staat op de stoep. (letterlijk)
Slide 9 - Slide
Laat de leerlingen in groepjes van drie deze oefening maken en bespreken met elkaar.
Filmpje: spreekwoorden en gezegden
Laat het filmpje zien en vraag de leerlingen om op te letten welke spreekwoorden en gezegden erin voorkomen.
Slide 10 - Slide
Zorg dat het filmpje duidelijk te zien en te horen is.
Raad het spreekwoord
Laat een afbeelding zien van een situatie en vraag de leerlingen om te raden welk spreekwoord hierbij hoort.
Slide 11 - Slide
Zorg voor afbeeldingen die duidelijk maken wat er gebeurt.
Terugblik
Wat hebben we vandaag geleerd? Wat vond je het leukst/moeilijkst?
Slide 12 - Slide
Vat kort samen wat er vandaag is behandeld en vraag naar de mening van de leerlingen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 13 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 14 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 15 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.