Bs 3 en 4 - herhaling

Herhalen bs 3 en 4
Thema 6

Gedrag beschrijven en vorming
1 / 38
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhalen bs 3 en 4
Thema 6

Gedrag beschrijven en vorming

Slide 1 - Slide

Een ei in een nest is voor een vogel een ................... om te gaan broeden
A
signaal
B
uitwendige prikkel
C
sleutelprikkel
D
inwendige prikkel

Slide 2 - Quiz

Prikkels
Sleutelprikkel: Een prikkel waarop altijd hetzelfde gedrag volgt.

Supranormaleprikkel: Een overdreven sleutelprikkel,  is effectiever in het veroorzaken van het gedrag dan een sleutelprikkel. 


Slide 3 - Slide

Wanneer wordt bepaald gedrag getoond?
A
Als prikkels boven de drempelwaarde uit komen
B
Bij een sterkte discipline
C
Bij gebrek aan motivatie
D
Als prikkels onder de drempelwaarde blijven

Slide 4 - Quiz

Een gedragsketen bestaat uit bij elkaar horende gedragselementen
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Wat is gedrag?

Alle waarneembare activiteiten van mens of dier.


Adequaat gedrag: gedrag dat de overlevingskansen en fitness vergroot.



     

distelvink

Slide 6 - Slide

Gedrag
- Bestaat uit handelingen (gedragselementen)
- Een reactie op een prikkel, noem je een respons
- Handeling          effect        handelingen = gedragsketen

Gedragsketen
Handeling

Slide 7 - Slide

Gedragssysteem: handelingen met een gemeenschappelijk doel
Gedragselement
Gedragselement
Gedragselement
Gedragselement

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 24, 25, 26, 27 (a, b), 28
31, 32 (a, d), 34, 36

Slide 10 - Slide

Lees pagina 94 t/m 98

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Een protocol
Een protocol is een lijst waarop je kunt zien welke gedragshandelingen voorkomen bij één dier.

Tijd              Afkorting handeling
0.20            Lo            
0.40            Spr
1 min          Lo
1.20            St
1.40            St
2 min         Lo
2.20           Kij
2.40           Dr     
3 min        Dr            
    
      Voorbeeld gedrag van een hond

      Je ziet dat de hond bepaald gedrag
      vaker doet dan ander gedrag.

Slide 13 - Slide

Objectief
Gedragsonderzoek is objectief: geen mening/ interpretatie.
Soms maken mensen zich schuldig aan antropomorfisme: menselijke emoties toekennen aan dieren.

Slide 14 - Slide

Met welke term uit de ethologie zou je het gedrag van de watervlooien kunnen omschrijven als zij op willekeurige wijze op zoek zouden gaan naar plekken met een hogere zuurstofconcentratie?
A
Gewenning
B
Inzicht
C
Klassieke conditionering
D
Trial and error

Slide 15 - Quiz

Vraag 6: Twee katers die hevig naar elkaar dreigen, gaan plotseling allebei hun vacht schoonlikken. Hoe heet het gedrag dat de katten dan vertonen?
A
Overspronggedrag
B
Verzoeningsgedrag
C
Omgericht gedrag
D
Verzorgingsgedrag

Slide 16 - Quiz

De groene kikker heeft een speciaal gedrag in de periode dat ze zich voortplanten. In het voorjaar komen grote groepen mannetjes bij elkaar in de ochtend en in de avond oorverdovend kwaken, de zogenaamde kikkerkoren.
Voorbeelden van gedrag zijn: balts en territoriumgedrag.
Tot welke soort gedrag behoort het kwaken van kikkers in kikkerkoren?
A
balts
B
balts en territoriumgedrag
C
territoriumgedrag
D
geen van beide

Slide 17 - Quiz

De Magot is een apensoort die voorkomt in Noord Afrika. In het Duitse plaatsje Daun ligt een wildpark dat een ‘Affenschlucht’ heeft ingericht. Dat is een goed omheind stuk bos waarin een groep magots leeft. In dit bos is een breed wandelpad aangelegd vanwaar de bezoekers de apen kunnen observeren. Kort na het uitzetten van de apen lieten ze zich niet zo veel zien, maar tegenwoordig lopen ze over de paden en zoeken contact met de bezoekers. Sommige apen ontwikkelen zich zelfs tot zakkenrollers die eten en andere dingen uit zakken en tassen halen. De jonge apen nemen dit gedrag feilloos over.
- Welk leerproces (1.) heeft ertoe geleid dat de apen zich na enige tijd steeds meer lieten zien?
- Door welk leerproces (2.) ontwikkelen de jonge apen zich tot zakkenrollers?


A
Leerproces 1 : gewenning Leerproces 2: conditionering
B
Leerproces 1: Gewenning Leerproces 2: Trial and Error
C
Leerproces 1: Gewenning Leerproces 2: Imitatie
D
Leerproces 1: Conditionering Leerprocels2: Trial and Error

Slide 18 - Quiz

Een koekoek profiteert van het broedzorggedrag van andere vogels.
Een koekoeksvrouwtje legt haar ei in het nest van bijvoorbeeld een
roodborstje. Het pasgeboren, nog blinde koekoeksjong duwt de eieren
of jongen van het roodborstje uit het nest . De vogel die het nest
heeft gemaakt, treedt daarna op als pleegouder voor de jonge
koekoek. Opmerkelijk is dat een koekoeksvrouwtje haar eieren vrijwel
altijd legt in het nest van de pleegoudersoort waardoor zij zelf is
grootgebracht. Door welk leerproces leren koekoeken welke soort hun
pleegouder is?
A
inprenting
B
imitatie
C
conditionering
D
gewenning

Slide 19 - Quiz

Het gedrag van 5 hennen wordt gevolgd en genoteerd in een protocol. De resultaten zijn als volgt:
Hen P: loopt rond - pikt T - drinkt - pikt R - pikt voedsel - wacht
Hen Q: loopt rond - wacht - pikt voedsel - wacht - drinkt - loopt rond
Hen R: wacht - loopt rond - drinkt - pikt Q - pikt voedsel - wacht - loopt rond
Hen S: loopt rond - pikt voedsel - pikt R - wacht - loopt rond
Hen T: wacht - drinkt - pikt Q - wacht - loopt rond - pikt voedsel
Welke hen staat bovenin de pikorde? En welke hen het laagst?
A
Hoogst: hen P Laagst: hen Q
B
Hoogst: hen S Laagst: hen Q
C
Hoogst: hen P Laagst: hen R
D
Hoogst: hen S Laagst: hen R

Slide 20 - Quiz

Rotganzen trekken in de winter vanuit Siberië naar Nederland en vertrekken eind mei weer naar hun broedgebied. In Nederland leven rotganzen in grote groepen. Eenmaal in Siberië aangekomen, vallen de groepen in paartjes uiteen. Daarmee verandert ook het gedrag ten opzichte van elkaar. Voorafgaand aan de voortplanting vertonen de paartjes daar opmerkelijk gedrag.
Hoe heet het gedrag dat de ganzen gaan vertonen zodra ze in paartjes in het broedgebied zijn, voorafgaand aan de paring?


A
territorium gedrag
B
sociaal gedrag
C
balts
D
voortplantingsgedrag

Slide 21 - Quiz

Enkele opmerkingen over bepaald gedrag zijn:
I Het gedrag is gericht op soortgenoten.
II Het gedrag bestaat uit een aantal handelingen die van tevoren vaststaan.
Wat hoort bij een beschrijving van ritueel gedrag?

A
alleen I
B
alleen II
C
geen van beiden
D
I en II

Slide 22 - Quiz

Wolven leven van prooien die veel groter zijn dan zijzelf. Die kunnen ze alleen overmeesteren wanneer ze samenwerken. In de groep heeft elke wolf zijn plek in de rangorde. In het algemeen is de taakverdeling in een rangorde in het voordeel van
A
het individu
B
de groep
C
het individu en de groep
D
de soort

Slide 23 - Quiz

Een boer verjaagt de spreeuwen uit zijn tarweveld door om de minuut een harde knal te laten klinken uit een geluidsinstallatie. Door de knal vliegen de spreeuwen weg. Na verloop van tijd vliegen de spreeuwen niet meer weg wanneer zij de knal horen.
Door welk leerproces vliegen de spreeuwen niet meer weg?

A
imitatie
B
gewenning
C
trial and error
D
conditionering

Slide 24 - Quiz

Een rat wordt in het centrum van een doolhof geplaatst. Na een bepaalde tijd vindt de rat de uitgang, waar hij wordt beloond met een stukje kaas.
De volgende keer vindt de rat de uitgang in een kortere tijd.
Door welk leerproces kon de rat de route in kortere tijd afleggen?




A
inprenting
B
trial and error
C
inzicht
D
conditionering

Slide 25 - Quiz

Hieronder staan drie gegevens:
1 de beschrijving van handelingen
2 afkortingen voor de handelingen
3 het doel van de handelingen
4 de frequentie waarin de handeling optreedt
Welke gegevens horen thuis in een ethogram?

A
alleen 1
B
1 en 2
C
1 en 4
D
1, 2 en 4

Slide 26 - Quiz

In een onderzoek naar pikgedrag krijgen kuikens een mengsel van gewone (gele) en gekleurde (rood, groen en oranje) graankorrels aangeboden. Genoteerd wordt welke korrels er opgepikt worden in een bepaalde tijd.
Kleur graankorrel Aantal keren dat er naar het graan gepikt wordt in 5 minuten
Rood 52
Groen 25
Geel 13
oranje 12
De kleur rood is voor de kuikens:
A
een supernormale prikkel
B
een sleutelprikkel
C
een signaal
D
een uitwendige prikkel

Slide 27 - Quiz

Een hongerige pad kreeg een levende zweefvlieg aangeboden die veel lijkt op een wesp. De pad at de zweefvlieg op. Vervolgens kreeg de pad een levende wesp aangeboden. Toen de pad de wesp wilde verorberen stak de wesp. De pad liet de wesp daarna ongemoeid. Toen de hongerige pad opnieuw een zweefvlieg kreeg aangeboden, reageerde de pad niet. Door welke vorm van leren vermijdt de pad de zweefvlieg?
A
gewenning
B
imitatie
C
inzicht
D
proefondervindelijk leren

Slide 28 - Quiz

In de afbeelding is weergegeven hoe vaak een meeuwenkuiken pikt naar een model van een snavel.
Wat is de sleutelprikkel die leidt tot het pik gedrag?
A
de vorm van de snavel
B
de kleur rood
C
een rode vlek op een gele snavel
D
het contrast van rood met een andere kleur

Slide 29 - Quiz

Een jonge kievit gaat gelijk trappelen op een natte dweil.
Waarvan is hier sprake:
A
aangeleerd gedrag
B
erfelijk gedrag
C
imitatie
D
speelgedrag

Slide 30 - Quiz

Wat is de FUNCTIE van aangeboren gedrag meestal bij dieren?
A
Het volgen van de moeder
B
Het vergroten van de overlevingskans
C
Zorgen voor voedsel
D
Het bemachtigen van een territorium

Slide 31 - Quiz

Maxime en Zolikha kiezen één bepaalde chinchilla uit en noteren vijf minuten lang, elke vijf seconden, welk gedrag dit dier vertoont. Hun resultaten staan in tabel 2.

Hoe wordt tabel 2 genoemd?
A
ethogram
B
practicum
C
protocol
D
tabel

Slide 32 - Quiz

Gedrag bij mensen kan

1. zijn aangeleerd
2. worden bepaald door erfelijke factoren
A
1 . Waar 2. Niet waar
B
1 . Niet waar 2. Waar
C
Beide niet waar
D
Beide waar

Slide 33 - Quiz

Een jonge kieviet op nat gras gaat trappelen. Hierdoor komen de wormen naar boven de hij op kan eten. Zet je een jonge kieviet op een natte dweil dan vertoont hij dit trappelgedrag ook, maar na een poosje stopt hij ermee.
Welk leerproces ligt hieraan ten grondslag?
A
gewenning
B
trial and error
C
conditionering
D
imitatie

Slide 34 - Quiz

In een experiment worden duiven geconditioneerd om op een hefboompje te pikken. Als de duif op het hefboompje pikt, wordt het dier beloond met een graankorrel.
Bewering 1: Tijdens het conditioneren neemt de frequentie waarmee de duif op het hefboompje pikt toe.
Bewering 2: Als de duif niet meer beloond wordt met een graankorrel zal de duif op den duur ophouden met pikken.

Welke bewering is juist?
A
1 en 2 zijn beiden juist
B
1 en 2 zijn beiden onjuist
C
1 is juist
D
2 is juist

Slide 35 - Quiz

Vul het juist woord in:
Reflexen zijn een vorm van .................... gedrag.

Slide 36 - Open question

Geef een voorbeeld van een waarde die we in onze maatschappij belangrijk vinden

Slide 37 - Open question

Noem 2 signalen waarmee een wolf aangeeft dat hij een hoge rangorde heeft.

Slide 38 - Open question