Ga als volgt te werk:
• Kijk om je heen in de klas.
• Noteer onder elkaar tien voorwerpen die je ziet.
• Schrijf deze voorwerpen in het enkelvoud.
Wissel nu je blaadje met je buurman/buurvrouw
• Zet de meervoudsvorm achter de woorden van je buurman of buurvrouw.
• Controleer samen de antwoorden.
• Zoek online de meervoudsvormen op die je niet zeker weet.