Functies van tekstgedeelten

Functiewoorden

Functiewoorden geven aan welke functie of bedoeling één of meerdere alinea's hebben in de tekst.

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Functiewoorden

Functiewoorden geven aan welke functie of bedoeling één of meerdere alinea's hebben in de tekst.

Slide 1 - Slide

functiewoorden

Slide 2 - Mind map

bewijs
constatering
gevolgen
nuancering
ontkenning
oorzaak
opsomming
theorie
toelichting

advies
afweging
argument
argumentatie
bewering
conclusie
oplossing
probleemstelling
tegenwerping
weerlegging

Slide 3 - Slide

Wat betekenen de functiewoorden?
Kies de juiste betekenis van
aanleiding
A
Vaststelling van een feit of verschijnsel
B
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
C
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
D
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.

Slide 4 - Quiz

Constatering:
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Vaststelling van een feit of verschijnsel
C
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
D
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip

Slide 5 - Quiz

Conclusie
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander
C
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
D
Vaststelling van een feit of verschijnsel

Slide 6 - Quiz

Tegenwerping
A
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
B
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
C
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver

Slide 7 - Quiz

Voorwaarde
A
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
B
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Iets wat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.

Slide 8 - Quiz

Weerlegging
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven.
B
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
C
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 9 - Quiz

Nuancering
A
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
B
Nadenken over wat het beste is.
C
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
D
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken

Slide 10 - Quiz

Probleemstelling
A
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
B
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging

Slide 11 - Quiz

Samenvatting
A
Nadenken over wat het beste is.
B
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
C
Korte weergave van de belangrijkste inhoud van een tekst
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver

Slide 12 - Quiz

Argument
A
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken
B
Feiten of voorbeelden waarmee je een stelling probeert te bewijzen.
C
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
D
Wat uit iets voortvloeit.

Slide 13 - Quiz