This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Introductie leesvaardigheidsreader
Slide 1 - Slide
Planning
materiaal controle
introductie leesvaardigheidsreader
groepen mondeling
spreekopdracht
Idrees: reminder terugkommoment woensdag
Slide 2 - Slide
Materiaal controle
- laptop
- snelhechter
- blauwe/zwarte pen - rode pen
Slide 3 - Slide
M4
Introductie leesvaardigheidsreader
Slide 4 - Slide
Waarom is het lezen van Engelse boeken belangrijk? / Wat zijn de voordelen?
Slide 5 - Mind map
Slide 6 - Video
03:43
Noem voordelen van een grotere woordenschat bij Engels.
Slide 7 - Mind map
05:33
Wat betekent 'assimilate'?
A
aanpassen, zich eigen maken
B
fantaseren, inbeelden
C
improviseren
D
werken
Slide 8 - Quiz
08:21
Heb je nieuwe voordelen gehoord?
A
Ja
B
Nee
C
Huh? Waar hebben we het over?
Slide 9 - Quiz
Hoeveel procent van je uiteindelijke punt voor Engels in mavo 4 bestaat uit leesvaardigheid?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%
Slide 10 - Quiz
Hoeveel uur lees je op dit moment wekelijks in het Engels? Denk ook aan Engelse ondertiteling bij series/film, games met Engelse tekst of Engelse internetsites.
Slide 11 - Poll
Op welke manieren kun je je volgens jou voorbereiden op het Engelse centraal examen (leesvaardigheid)?
Slide 12 - Mind map
TL-niveau -> Engelse vragen
Bij eindexamens op TL-niveau worden vragen vaak in het Engels gesteld. We gaan nu kijken of je de meest gestelde Engelse vragen kunt vertalen. Het leren van deze zinnen scheelt je tijd tijdens de volgende toets :)
Slide 13 - Slide
Questions
Do you know these questions?
Slide 14 - Slide
How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?
Slide 15 - Quiz
What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?
Slide 16 - Quiz
What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?
Slide 17 - Quiz
What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?
Slide 18 - Quiz
What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.
Slide 19 - Quiz
What can be concluded?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Wat kan er worden geconcludeerd?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is het eindpunt?
Slide 20 - Quiz
Which of the following words mean ...?
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...?
D
Wie is bekend met de volgende woorden?
Slide 21 - Quiz
Reader
We gaan nu starten in de reader leesvaardigheid. Volgende week doen we deel 2.
Je hebt een pen + een markeerstift nodig. (onderstrepen mag ook)