2.1/2.2 PV tegenwoordige en verleden tijd


Nederlands
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson


Nederlands

Slide 1 - Slide

Taalverzorging- Grammatica
HOOFDSTUK 2 Werkwoordspelling

2.1 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
2.2 Persoonsvorm in de verleden tijd


Slide 2 - Slide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Zoek de persoonsvorm(en):
De sectretaresse noteert de afspraken die de directeur maakt.

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Wij stellen het op prijs als je zijn toets zo spoedig mogelijk beoordeel_ .
A
beoordeeld
B
beoordeelt
C
beoordeeldt

Slide 6 - Quiz

De student studeer_ hard voor zijn diploma.
A
studeert
B
studeerd
C
studeerdt

Slide 7 - Quiz

Vin_ je het een probleem om die toets nog even uit te stellen?
A
vind
B
vindt
C
vint

Slide 8 - Quiz

Taalverzorging- Grammatica
HOOFDSTUK 2 Werkwoordspelling

2.1 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
2.2 Persoonsvorm in de verleden tijd


Slide 9 - Slide

De p.v. in de v.t. 
  • Sterke werkwoorden
De klinker verandert in de verleden tijd.

De directie vindt het een goed voorstel.
De directie vond het een goed voorstel.

Verleden tijd: nooit -dt!



Slide 10 - Slide

De p.v. in de v.t. 







't sexy-fokschaap
  • Ik heb de hele dag geklust --> klussen: 's' hoort bij 't sexy-fokschaap, dus geklust
  • Ik heb op de deur gebonsd --> bonzen: 'z' hoort NIET bij 
        't sexy-fokschaap, dus gebonsd





Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat is de verleden tijd van het werkwoord verven?
ik ...
A
ik verfte
B
ik verfde

Slide 13 - Quiz

Wat is de verleden tijd van zweven?
Hij zweef....
A
zweefde
B
zweefte

Slide 14 - Quiz

Wat is de verleden tijd van raden.
Hij raad...
A
raade
B
raden
C
raadde
D
raadt

Slide 15 - Quiz

De verleden tijd van mixen is?
A
mixde
B
mixte

Slide 16 - Quiz