DT Begrippen/Kennis toets H1

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 4

Staatsinrichting 

van Nederland

Begrippen

Nederland kreeg in 1848 een nieuwe grondwet. Hieronder staan vier uitspraken over deze grondwet. Welke uitspraak is juist?

1. Met de nieuwe grondwet werd de schoolstrijd opgelost.
2. Nederland werd een constitutionele monarchie.
3. Het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging werd in de grondwet vastgelegd.
4. De nieuwe grondwet was het begin van de ministeriële verantwoordelijkheid.

Stelling 1: Het recht op werk is een sociaal grondrecht.
Stelling 2: Recht op bestaanszekerheid is ook een sociaal grondrecht

1. Stelling 1 is waar, Stelling 2 is niet waar
2. Stelling 1 niet waar, Stelling 2 is waar
3. Beide stellingen zijn waar
4. Beide stellingen zijn niet waar

Hoeveel zetels telt de huidige Tweede Kamer?

1. 100
2. 75
3. 130
4. 150

Bij welke politieke stroming hoort Thorbecke?

1. Liberalen
2. Rooms-Katholieken
3. Protestanten
4. Socialisten/Sociaal-Democraten

Wat wordt bedoeld met Klassieke Grondrechten?

1. Rechten die al vanaf de tijd van de Romeinen in de wet staan
2. Vrijheidsrechten die in de grondwet sinds 1848 zijn vastgelegd
3. oude grondrechten waarbij we beschermd worden door de overheid
4. Het recht op huisvesting , onderwijs en medische zorg

Koning Willem I was onschendbaar.
Waar of niet waar?

1. Waar
2. Niet waar
3. Eerst niet , later wel
4. Eerst wel, later niet meer

Nieuw in de Grondwet van 1848 was:

1. Censuskiesrecht
2. Algemeen kiesrecht
3. De regering is de hoogste macht
4. Recht op onderwijs

Liberalen staan vooral voor:

1. vrijheid
2. gelijkheid
3. geld
4. geloof

Welke van deze drie machten is onafhankelijk?

1. uitvoerende macht
2. rechterlijke macht
3. wetgevende macht

Wat is de Staten-Generaal?

1. De Eerste en Tweede kamer
2. De Tweede Kamer
3. de Regering
4. het Kabinet

stelling 1: De Eerste Kamer wordt tegenwoordig direct door de bevolking van Nederland gekozen.

Stelling 2: De Tweede Kamer wordt tegenwoordig samengesteld door de regering

1. stelling 1 is waar, stelling 2 is niet waar
2. Stelling 1 is niet waar, stelling 2 is waar
3. Beide stellingen zijn waar
4. Beide stellingen zijn niet waar

censuskiesrecht betekent dat..

1. alleen rijke mannen en vrouwen mochten stemmen
2. alle mannen mochten stemmen
3. alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden mochten stemmen
4. Nederland een echte democratie werd

Bij welke partij hoort Schaepman?

1. Vrijheidsbond
2. Anti-Revolutionaire Partij (ARP)
3. Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP)
4. Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP)

8 uur werken
8 uur slapen
8 uur vrije tijd

Welke partij wil dit bereiken voor de arbeiders?

1. SDAP
2. Vrijheidsbond
3. RKSP
4. ARP

Welke partij wilde algemeen kiesrecht voor mannen?

1. ARP
2. RKSP
3. SDAP
4. liberale Unie

Welke politieke leider kwam op voor de 'gewone mens' of 'kleine luyden'?

1. Schaepman
2. Thorbecke
3. Troelstra
4. Kuyper

Socialisten staan vooral voor:

1. gelijkheid
2. vrijheid
3. betere positie vrouw
4. vrije tijd

Waarom zaten er lang geen socialisten in de Nederlandse regering?

1. De socialisten waren net opgericht en moesten nog bekend worden.
2. Mensen dachten dat de socialisten gevaarlijk waren
3. De koning wilde niet dat er socialisten macht zouden krijgen.
4. Er was geen algemeen kiesrecht, daardoor mochten alleen de 'rijkere' stemmen.

Wie ging als eerste vrouw naar een universiteit?

1. Aletta Jacobs
2. Koningin Wilhelmina
3. Wilhelmina Drucker
4. Emmeline Pankhurst

Wat hoort bij socialisme?

1. Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
2. Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
3. Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
4. Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid

Waarover ging de Schoolstrijd?

1. ruzie tussen openbare scholen en bijzondere scholen
2. openbare scholen willen geld van de overheid
3. bijzondere scholen willen dezelfde schoolboeken als openbare scholen
4. katholieke en protestantse scholen willen, net zoals openbare scholen, geld van de overheid

Een ruzie tussen koning en parlement in 1866-1867. Na deze gebeurtenis moest de koning accepteren dat het parlement echt de baas was geworden in Nederland.

1. Caoutchouc artikel
2. Sociale kwestie
3. Onschendbaarheid
4. Luxemburgse kwestie

Wie was er vorst ten tijde van de Luxemburgse Kwestie?

1. Willem I
2. Willem II
3. Willem III
4. Wilhelmina

Het Caoutchouc-artikel heeft als gevolg dat:

1. Iedereen mag stemmen
2. Alle mannen mogen stemmen
3. De kiesdrempel steeds lager wordt
4. Er rubber ingevoerd wordt vanuit Indie

Stelling 1: Feminisme is een ander woord voor emancipatie.

Stelling 2: Aletta Jacobs was actief tijdens de 2e feministische golf.

1. Stelling 1 is waar, Stelling 2 is niet waar
2. Stelling 1 is niet waar, Stelling 2 is waar
3. Beide stellingen zijn waar
4. Beide stellingen zijn niet waar

Wat is géén sociale wet gekomen door de sociale kwestie?

1. Kinderwetje van Van Houten
2. Ongevallenwet
3. Woningwet
4. Wet op gelijke behandeling

Welke 2 vrouwenverenigingen werden opgericht tijdens de 1e feministische golf?

1. Vereniging voor Vrouwenkiesrecht en Dolle Mina's
2. Vrije Vrouwenvereniging en Dolle Mina's
3. Vereniging voor Vrouwenkiesrecht en Vrije Vrouwenverenging
4. tijdens de 1e feministische golf mochten vrouwen geen verenigingen oprichten