Lesson 6. Grammar: Future

What are we going to do today?
- Study words
- Homework check 
- Grammar 8 + exercises 
- Done? Study Quizlet 
- Time left? Gimkit 
Lesson goal: at the end of the lesson you can implement the future in 3 sentences
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Study words
- Homework check 
- Grammar 8 + exercises 
- Done? Study Quizlet 
- Time left? Gimkit 
Lesson goal: at the end of the lesson you can implement the future in 3 sentences

Slide 1 - Slide

Study
Study words chapter 2 in Quizlet for 8 minutes. 

In silence. 
timer
8:00

Slide 2 - Slide

Homework 
Let's check exercise  26 & 27

P. 53 & 54 WB B. 

Slide 3 - Slide

Prepositions of time and place
Je gebruikt de prepositions of time and place om aan te geven wanneer/waar iets gebeurd. 

Prepositions = voorzetsel. 

In het Engels hebben we er 3: 
in, on & at. 

Slide 4 - Slide

Prepositions of time: 
You use on with days and dates: (on bij dagen & data) 
- We play soccer on Saturday. 
- I was born on the 15th of May. 

You use in with months, years, seasons and specific parts of the day. (in bij maanden, jaren, seizoenen en dagdelen)
- I woke up in the morning. 
- I was born in May 


Slide 5 - Slide

Prepositions of time: 
You use at with times and holidays. (at bij tijden & feestdagen) 
- School starts at 08:15. 
- I see my aunt and uncle at Christmas. 

Prepositions of place: 
You use on with public transport and when you mean ‘on top of’. (On bij OV & als je op iets bedoelt) 
- I was on the bus 
- My phone is on the table 


Slide 6 - Slide

Prepositions of place
You use in with places in nature, countries and when you mean ‘inside’. (In bij de natuur, landen & als je in iets bedoelt) 
- We walked in a forest. 
- I live in The Netherlands. 

You use at with specific locations, house numbers, and (names of) buildings.(at bij specifieke locaties, huis nummers & (namen van) gebouwen). 
- I am at the dentist. 
- I am at the station


Slide 7 - Slide

My birthday is .... June
A
in
B
on
C
at

Slide 8 - Quiz

She works ...... the ING bank.
A
in
B
on
C
at

Slide 9 - Quiz

Wat weet je al over de
toekomende tijd?

Slide 10 - Mind map

Future (toekomende tijd) 
In het kort: 
Toekomende tijd: Future. 
De toekomst aangeven. Dit kan op 4 manieren: 
- I will miss you : Will. -->25% (dat het doorgaat/gebeurd)
- It's going to rain : Going to + werkwoord. --> 70%
- We are travelling tomorrow : Present Continuous. --> 90%
- My train leaves at 10 o'clock : Present Simple. --> 100%

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Will
Je gebruikt will bij beloftes, aankondigen en besluiten. 

I will do my laundry tomorrow. 
I think we will win the lottery. 

Slide 13 - Slide

to be going to
Je gebruikt am/are/is + going to + hele ww als je wilt aangeven dat iemand iets in de toekomst van plan is. Maar de plannen zijn nog niet concreet gemaakt. In Nederlands gebruik je vaak het woord: gaan 

I am going to call you later. 
It is going to rain today. 

Slide 14 - Slide

Zeg: We gaan mijn zus bezoeken.

Slide 15 - Open question

Zeg: Ik zal morgen eten koken, ik beloof het!

Slide 16 - Open question

Present Continuous
Je gebruikt de PC om te praten over afspraken in de nabije toekomst. (vliegreis, afspraak met iemand o.i.d.) Dit staat dus al gepland!

We are flying to Australia tomorrow. 
I am playing a hockey match on Wednesday. 
am/are/is + hele ww + ing

Slide 17 - Slide

Present Simple
Je gebruikt de PS om te praten over vasstaande toekomst, rooster of schema. 

The plane to London leaves in an hour. 
School starts at 08.25. 

Slide 18 - Slide

Zeg: De trein vertrekt over een uur.

Slide 19 - Open question

Zeg: Max neemt Sanne mee uit eten volgende week.

Slide 20 - Open question

Do:
Exercise 28b, 29 & 30 (P.150/151) 

Done? Study words in Quizlet

Slide 21 - Slide

What did you learn
today?

Slide 22 - Mind map