This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Welke functies heeft ons skelet?
A
vormgeven, bescherming, stevigheid
B
vormgeven, stevigheid, beweging
C
beweging, vormgeven, stevigheid,
bescherming
D
Beweging en bescherming
Slide 2 - Quiz
Zorgt kalk of lijmstof voor stevigheid?
A
Kalk
B
Lijmstof
Slide 3 - Quiz
Welk onderdeel zorgt voor extra stevigheid van het gewricht?
A
gewrichtskom
B
kraakbeen
C
gewrichtsband
D
gewrichtskapsel
Slide 4 - Quiz
A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet
C
geen skelet
Slide 5 - Quiz
A
inwendig skelet
B
uitwendig skelet
C
geen skelet
Slide 6 - Quiz
Hoe noem je 2 tegengesteld werkende spieren?
A
Synergisten
B
Willekeurige spieren
C
Onwillekeurige spieren
D
Antagonisten
Slide 7 - Quiz
Waar zitten pezen?
A
Tussen 2 gewrichten
B
Tussen botten en spieren
C
Tussen gewrichten en spieren
D
Tussen 2 spieren
Slide 8 - Quiz
spieren bewegen mijn ...?
A
gewrichten
B
botten
Slide 9 - Quiz
Waar kan je lichaam door bewegen
A
Alleen door botten
B
Door botten en spieren samen
C
Alleen door spieren
Slide 10 - Quiz
Een ander woord skelet is....
A
geraamte
B
ledematen
C
spieren
D
kraakbeen
Slide 11 - Quiz
Welk gewricht is dit?
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
Slide 12 - Quiz
Welk gewricht is dit?
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
Slide 13 - Quiz
Soort gewricht
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
rolgewricht
D
draaikogelgewricht
Slide 14 - Quiz
Hoe heet gewricht nummer 1?
A
rolgewricht
B
zadelgewricht
C
scharniergewricht
D
kogelgewricht
Slide 15 - Quiz
Hoe noem je deze beenverbinding?
A
Gewricht
B
Vergroeid
C
Kraakbeen
D
Naad
Slide 16 - Quiz
Welk gewricht heb je nodig om je arm te kunnen buigen?
A
ellebooggewricht
B
rolgewricht
C
scharniergewricht
D
eivorming gewricht
Slide 17 - Quiz
Waar zorgen de kapselbanden voor? De kapselbanden zorgen ervoor dat...
A
het gewricht minder snel slijt
B
het gewricht soepel kan bewegen
C
de botten in het gewricht op hun plek blijven
Slide 18 - Quiz
Vindt verbranding alleen in je spieren plaats?
A
nee
B
ja
Slide 19 - Quiz
Waarvoor is een warming up?
A
Je spieren krijgen O2 en voedingsstoffen
B
Je spieren krijgen afvalstoffen
C
Het is niet nodig
D
Je spieren worden sterker
Slide 20 - Quiz
Beweging ontstaat doordat .... 1 .... kunnen samentrekken.
.... 2 .... kunnen niet samentrekken, maar zorgen voor verbinding met het bot.
A
1: spieren
2: spieren
B
1: pezen
2: pezen
C
1: pezen
2: spieren
D
1: spieren
2: pezen
Slide 21 - Quiz
Waar kan je lichaam door bewegen
A
Alleen door botten
B
Door botten en spieren samen
C
Alleen door spieren
Slide 22 - Quiz
In de afbeelding geeft tekening P een gedeelte van het geraamte van de mens weer.
Tekening Q is een vergrote doorsnede van een deel van tekening P.
Slide 23 - Slide
Welk cijfer geeft in de afbeelding het heiligbeen aan?
Slide 24 - Open question
Het percentage kalkzouten en het percentage collageen in botweefsel veranderen tijdens het leven. In welk van de diagrammen van de afbeelding wordt dit het best weergegeven? Leg je antwoord uit.
Slide 25 - Open question
Lees de informatie uit de afbeelding. Bij hypermobiliteit zijn de gewrichten minder stevig en soepeler dan gebruikelijk. Welke onderdelen van een gewricht zijn bij hypermobiliteit minder stevig?
Slide 26 - Open question
Noteer de juiste namen van deze nummers: 2, 3, 4, 10 en 15.
Slide 27 - Open question
Tussen de ribben en de wervels zitten gewrichten.
A
juist
B
onjuist
Slide 28 - Quiz
Spier P begint zich samen te trekken. Als gevolg hiervan beweegt het kniegewricht.
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quiz
Welk type gewricht zit er tussen de vingerkootjes?
Slide 30 - Open question
Spier P begint zich samen te trekken. Als gevolg hiervan wordt de voet gestrekt.
A
juist
B
onjuist
Slide 31 - Quiz
Welke stelling is juist of welke stellingen zijn juist? Stelling 1: De cellen van weefsel 1 (links) zijn levend. Stelling 2: De cellen van weefsel 2 (rechts) zijn levend.
A
Alleen stelling 1 is juist.
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Geen van beide stellingen is juist.
Slide 32 - Quiz
Wat zit er in de ruimte tussen de cellen in de afbeelding links en wat zit daar in de afbeelding rechts?
A
Links zit tussencelstof en rechts ook.
B
Alleen links zit tussencelstof.
C
Alleen rechts zit tussencelstof.
Slide 33 - Quiz
Bij welke van deze beenverbindingen is de minste beweging mogelijk?
A
1
B
2
C
3
Slide 34 - Quiz
Je ziet een gedeelte van het skelet van de mens. Wat stellen de nummers 8 en 10 voor?
A
8 = spaakbeen
10 = middenhandsbeentjes
B
8 = spaakbeen
10 = handwortelbeentjes
C
8 = ellepijp
10 = middenhandsbeentjes
D
8 = ellepijp
10 = handwortelbeentjes
Slide 35 - Quiz
Hiernaast zie je het geraamte van een vogel. Wat stellen de letters G en H voor?
A
G = borstbeen
H = dijbeen
B
G = sleutelbeen
H = opperarmbeen
C
G = borstbeen
H = opperarmbeen
D
G = sleutelbeen
H = dijbeen
Slide 36 - Quiz
Welke letters vormen de 'hand' van deze vogel?
A
De letters H, I, J, K en L
B
De letters I, J, K en L
C
De letters K en L
D
De letters J, K en L
Slide 37 - Quiz
Op welke manier zijn de botten van vogels aangepast zodat ze kunnen vliegen?
A
De botten zijn kort, dik en zwaar
B
De botten zijn kort, dun en licht
C
De botten zijn lang, dik en licht
D
De botten zijn lang, dun en licht
Slide 38 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Welk bot is gebroken?
A
Het dijbeen
B
Een middenhandsbeentje
C
Het opperarmbeen
D
Een rib
Slide 39 - Quiz
Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn. Wat stellen de nummers 2, 5 en 6 voor?
A
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
B
2 = halswervel, 5 = borstwervel, 6 = heiligbeen
C
2 = halswervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
D
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = heiligbeen
Slide 40 - Quiz
Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn. Wat stellen de nummers 9, 11 en 14 voor?