Bs1: Genotype/fenotype Bs2: Chromosomen

Thema 5: 
Erfelijkheid en evolutie
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Thema 5: 
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Lesplan 
  1. Opening thema Erfelijkheid en evolutie
  2. Uitleg basisstof 1: Genotype en fenotype 
  3. Opdrachten maken  

Slide 2 - Slide

Alle basisstoffen op een rij
  • Basisstof 1: Genotype en fenotype 
  • Basisstof 2: Chromosomen 
  • Basisstof 3: Genen en Allelen 
  • Basisstof 4: De evolutietheorie
  • Basisstof 5: Geschiedenis van het leven op aarde 
  • Basisstof 6: DNA-technieken
  • Basisstof 7: Transcriptie 
  • Basisstof 8: Dominant en recessief 
8 lesweken tot de toetsweek 
(wo 13 maart)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Genotype en Fenotype
Basisstof 1: 
Genotype en Fenotype

Slide 5 - Slide

Leerdoelen 
Aan het einde van de les ben je in staat om: 
  • Te beschrijven wat het genotype en het fenotype zijn
  • Uit te leggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben 

Slide 6 - Slide

Chromosomen 
  • Lichaamscellen = cellen waaruit je lichaam is opgebouwd
  • Chromosomen liggen als dunne draden in de celkern
  • Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA
  • Het DNA bevat erfelijke eigenschappen 

Je krijgt 50% van je moeder en 50% van je vader

Slide 7 - Slide

Cellen 
Eicel + zaadcel --> celdeling
De chromosomen van de bevruchte eicel worden vanaf nu constant gedeeld. elke dochtercel krijgt een complete set chromosomen. 

Slide 8 - Slide

Genotype
  • Gen = stukje DNA die samen de informatie bevatten voor een erfelijke eigenschap. 
  • De informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme = genotype.
  • Het genotype ontstaat bij de bevruchting (eicel+zaadcel).
  • Elke lichaamscel hebben dezelfde chromosomen/genen. 
  • Het ligt aan de plek of een gen tot expressie komt. 
  • Een gen kan een beetje tot erg actief zijn 

Slide 9 - Slide

Fenotype 
  • De eigenschappen van een organisme, waaronder het uiterlijk = fenotype
  • Genotype + invloeden uit de omgeving = fenotype 
  •  Het fenotype kan je veranderen het genotype NIET.

Slide 10 - Slide

Genotype 
Leefstijl/omgeving
Beide
Je bent snel zenuwachtig bij proefwerken
Je hebt een gespierd lichaam
Je hebt een tatoeage
Je hebt krullend haar vanaf je geboorte 
Je kunt goed gitaar spelen
Je draagt elke dag lippenstift 

Slide 11 - Drag question

Genotype
Fenotype
Ontstaat op het moment van bevruchting
Genotype + omgeving/leefstijl
Kan NIET veranderen
Kan veranderen

Slide 12 - Slide

Aan de slag 
  • Wat? Maak opdracht 1 t/m 8 van basisstof 1
  • Hoe? Zelfstandig 
  • Tijd? 15 minuten de tijd 
  • Hulp? Boek of steek je vinger op 
  • Klaar? Ga verder met opdracht 1 t/m 9 van basisstof 2 

Huiswerk volgende week = opdr 1 t/m 8 bs1 EN opdr 1 t/m 9 bs2
timer
15:00

Slide 13 - Slide

Aan de slag 
  • Wat? Schrijf in je eigen woorden de 8 begrippen van basisstof 1 in je begrippenschrift. 
  • Hoe? Zelfstandig 
  • Tijd? Tot het einde van de les 
  • Hulp? Steek je vinger op 
  • Klaar? Laat het controleren door de docent 

Slide 14 - Slide

Goedemorgen 
  • Telefoon in de telefoontas
  • Jas op de kapstok 
  • Ga zitten volgens de plattegrond 
  • WACHTWERK = Lees basisstof 2 en                                          schrijf de begrippen met betekenis in                                                je begrippenschrift 

Slide 15 - Slide

Basisstof 2:
Chromosomen

Slide 16 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les ben je in staat om: 
  • Uit te leggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert
  • Aan te geven dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen 
  • Uit te leggen hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat

Slide 17 - Slide

Paren

In een eicel zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen (23 paren in elke lichaamscel).

Menselijke cellen hebben dus 46 chromosomen.
Alleen de zaadcel en de eicel NIET!!

WAAROM IS DIT ?




Slide 18 - Slide

Chromosomen 
  • Dit is een chromosomenportret. (karyogram)
  • De 23e chromosomenpaar bij de mens is het geslachtschromosoom. 
  • XX = Vrouw
  • XY = man
  • Intersekse = vrouw XY, man XX
  • Bepaald de man of de vrouw het geslacht? 

Slide 19 - Slide

Een chromosomen paar met verschillende informatie




Genvariant = de informatie op een van de genen van een genenpaar. 
Een chromosomenpaar heeft op dezelfde plek informatie voor een bepaalde erfelijke eigenschap. Die is gelijk of verschilt. Dit bepaald bijv. of je blauwe of bruine ogen hebt. 

Slide 20 - Slide

Geslachtscellen 
  • eicel (23) + zaadcel (23) = geslachtscellen 
  • Samensmelting geslachtscellen 23 + 23 = 46 chromosomen
  • geslachtscellen ontstaan door een speciale celdeling = meiose. Chromosomen worden verdeeld over de dochtercellen (geslachtscellen), dit gebeurt willekeurig waardoor bij de geslachtscellen veel verschillende genotypen voorkomen. 

Slide 21 - Slide

Aan de slag
  • Wat? Maak opdracht 1 t/m 8 van basisstof 2
  • Hoe? Laptop of boek
  • Hulp? Buur of steek je vinger op 
  • Tijd? Tot het einde van de les  
  • Klaar? Maak de opdrachten van basisstof 1 af OF lees basisstof 3 alvast door
  • Huiswerk = Bs 1 + Bs 2 opdracht 1 t/m 8
timer
1:00

Slide 22 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les ben je in staat om: 
  • Te beschrijven wat het genotype en het fenotype zijn
  • Uit te leggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben 
  • Uit te leggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert
  • Aan te geven dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen 
  • Uit te leggen hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat

Slide 23 - Slide