What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Signaalwoorden
LEESSTRATEGIEËN, VRAAGSOORTEN, SIGNAALWOORDEN
1 / 34
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
This lesson contains
34 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
LEESSTRATEGIEËN, VRAAGSOORTEN, SIGNAALWOORDEN
Slide 1 - Slide
Het centraal examen voor Engels bestaat uit:
A
een leestekst met vragen en een betoogopdracht
B
tien tot vijftien teksten van verschillende lengtes
C
vier lange teksten over actuele onderwerpen
D
een lange tekst en een reflectieopdracht over je boekenlijst
Slide 2 - Quiz
Bij welke teksten gebruik je de leesstrategie: 'voorspellend lezen'
A
korte teksten
B
lange teksten
C
teksten die bestaan uit meerdere korte teksten
D
alle teksten
Slide 3 - Quiz
'snel de tekst doorlezen om een idee te krijgen waar het over gaat' =
A
voorspellen
B
skimmen
C
scannen
D
gedetailleerd lezen
Slide 4 - Quiz
Wat is (meestal) het minst belangrijk bij tekstbegrip?
A
voorkennis over de onderwerpen van de teksten
B
effectief gebruik van woordenboek
C
kennis van signaalwoorden
D
kennis van leesstrategieën en vraagsoorten
Slide 5 - Quiz
De tekst voor je neus is een brochure voor een hotel. De vraag is "Hoe laat moet je uitchecken". Welke leesstrategie pas je toe?
A
skimmen
B
gedetailleerd lezen
C
scannen
D
alles
Slide 6 - Quiz
Wat bepaalt welke leesstrategie je toepast?
A
de tekstsoort
B
de vraagsoort
C
de tekst- én de vraagsoort
D
de lezer/leerling
Slide 7 - Quiz
Hoe kun je je het beste voorbereiden voor het centraal examen?
A
heel veel oefenen met oude examens
B
examenidioom, signaalwoorden leren
C
krantenartikelen lezen op internet en moeilijke woorden bijhouden
D
leesstrategieën en vraagsoorten doornemen
Slide 8 - Quiz
Het examen bestaat uitsluitend uit meerkeuzevragen. Beantwoord met 'Waar' of 'Onwaar'.
A
Juist
B
Onjuist
C
Waar
D
Onwaar
Slide 9 - Quiz
Als er over een bepaalde bewering niets wordt gezegd moet je een beroep doen op je interpretatievermogen. Beantwoord met 'Juist' of 'Onjuist'.
A
Juist
B
Onjuist
C
Waar
D
Onwaar
Slide 10 - Quiz
Als je de betekenis van een antwoordoptie bij een gatenvraag niet kent moet je de betekenis raden. Antwoord met 'Wel' of 'Niet'.
A
Klopt
B
Niet
C
Wel
D
Juist
Slide 11 - Quiz
Bij meerkeuzevragen zijn er altijd vier opties om uit te kiezen. Beantwoord met 'Juist' of 'Onjuist'.
A
True
B
False
C
Onjuist
D
Juist
Slide 12 - Quiz
Bij een citeervraag moet je...
A
... de eerste twee en de laatste twee woorden van een zin opschrijven
B
...nauwkeurig doen wat de opgave van je vraagt
C
... de eerste twee woorden van een zin opschrijven
D
... de hele zin overschrijven met aanhalingstekens
Slide 13 - Quiz
Which language do you use to answer this question?
Slide 14 - Open question
What does paragraph two refer to?
refer to =
A
verwijzen naar
B
C
terugkijken naar
D
naar voren brengen
Slide 15 - Quiz
what is said in the text regarding ...?
regarding = ?
A
kijkend naar
B
met betrekking tot
C
over
D
desalniettemin
Slide 16 - Quiz
'stress' =
A
stressen
B
benadrukken
C
verwijzen naar
D
laten zien
Slide 17 - Quiz
to question =
A
een vraag stellen
B
bevragen
C
onderzoeken
D
een vraag beantwoorden
Slide 18 - Quiz
in what respect =
A
in welk opzicht
B
met hoeveel respect
C
hoe netjes
D
wat betreft
Slide 19 - Quiz
to outline
A
onderstrepen
B
benadrukken
C
illustreren
D
schetsen
Slide 20 - Quiz
to emphasize
A
empathie tonen
B
tegenspreken
C
benadrukken
D
voorbeeld geven
Slide 21 - Quiz
to account for
A
een account aanmaken
B
je laten gelden
C
laten zien
D
verklaren
Slide 22 - Quiz
Signaalwoorden
Geven tekstverband aan. Belangrijk voor je tekstbegrip!
=> wat is de functie?
=> wat is de vertaling?
Slide 23 - Slide
also
A
vertaling: ook functie: tegenstelling
B
vertaling: als functie: tegenstelling
C
vertaling: ook functie: opsomming
D
vertaling: als functie: tegenstelling
Slide 24 - Quiz
because
A
vertaling: omdat functie: conclusie
B
vertaling: omdat functie: reden/oorzaak
C
vertaling: aangezien functie: conclusie
D
vertaling: aangezien functie: reden/oorzaak
Slide 25 - Quiz
conversely
A
vertaling: daarentegen functie: tegenstelling
B
vertaling: toch functie: tegenstelling
C
vertaling: alsook functie: opsomming
D
vertaling: dus functie: conclusie
Slide 26 - Quiz
still
A
vertaling: tegenwoordig functie: tijd/volgorde
B
vertaling: tijdens functie: tijd/volgorde
C
vertaling: toch functie: tegenstelling
D
vertaling: tenzij functie: voorwaarde
Slide 27 - Quiz
bovendien (opsomming/uitbreiding)
A
what is more
B
furthermore
C
in addition
D
alle bovenstaande
Slide 28 - Quiz
therefore
A
daarom
B
ten eerste
C
voordat
D
daarvoor
Slide 29 - Quiz
Welk woord geeft géén gevolg/conclusie aan?
A
as a result
B
thus
C
hence
D
similarly
Slide 30 - Quiz
Welk woord geeft géén tegenstelling aan?
A
however
B
while
C
whereas
D
if
Slide 31 - Quiz
welk woord geeft géén voorbeeld aan?
A
initially
B
for example
C
for instance
D
such as
Slide 32 - Quiz
Welk woord geeft géén tegenstelling aan?
A
likewise
B
although
C
yet
D
but
Slide 33 - Quiz
Uitbreiding/
opsomming
Reden/
oorzaak
Tegenstelling
Gevolg/
conclusie
consequently
therefore
whereas
furthermore
as well as
meanwhile
for
since
Slide 34 - Drag question
More lessons like this
Signaalwoorden
March 2024
- Lesson with
34 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
Signaalwoorden
June 2022
- Lesson with
12 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
V6C - 26-01-2022 - Les 38
January 2022
- Lesson with
15 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 5
4T Quiz leesvaardigheid
October 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Examentraining Leesteksten
April 2017
- Lesson with
26 slides
by
www.lessonup.io
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Examentraining
4T Quiz leesvaardigheid
February 2023
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Toetsweek 3
March 2023
- Lesson with
34 slides
linking words wit-blauw
April 2024
- Lesson with
29 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4