Havo 4 - periode 3 - instructie 7

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Quiz!
We gaan nu een belangrijke, grote quiz doen, waarin de meeste theorie van het onderdeel formuleren langskomt, PLUS de onderdelen 'foutieve samentrekking' en 'beknopte bijzin', die zojuist zijn uitgelegd. Pak lekker je vakboek erbij (blz. 181 e.v.) en spiek; daar leer je óók van! ;-)

Slide 12 - Slide

Van een contaminatie is sprake als...
A
twee uitdrukkingen verhaspeld zijn met elkaar
B
twee woorden/woordgroepen dubbelop zijn met elkaar
C
een persoonsvorm en een onderwerp incongruent zijn met elkaar
D
een verwijswoord in de zin niet klopt

Slide 13 - Quiz

Bij pleonasmen en tautologieën staat iets er ten onrechte twee keer (dubbelop)
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Welk woord moet je in de volgende zin weghalen: 'Klazina zag een paar houten boomstammen in de schuur liggen.'
A
Een paar
B
houten
C
boomstammen
D
in de schuur

Slide 15 - Quiz

Dubbelops.
'Iedere scooterrijder in Nederland moet verplicht een helm dragen in het verkeer.' Hoe verbeter je deze zin?
A
Maak er 'moet een helm dragen' van, en haal 'verplicht' weg
B
Maak er 'is verplicht een helm te dragen' van, dus zonder 'moeten'
C
Antwoord A en B zijn allebei goed

Slide 16 - Quiz

Verwijswoorden. Naar welk woord verwijst 'ze' terug in de volgende zin:
'De vereniging moet er vlak voor het toernooi voor zorgen dat ze de belangrijkste taken niet verwaarloost.'
A
toernooi
B
taken
C
vereniging

Slide 17 - Quiz

'De vereniging moet er vlak voor het toernooi voor zorgen dat ze .... belangrijkste taken niet verwaarloost.'
Welk woord mag je op de puntjes invullen?
A
zijn
B
haar

Slide 18 - Quiz

Wat is het geslacht van Nederlandse woorden die eindigen op '-ing'?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 19 - Quiz

Als je een enkelvoudig onderwerp in een zin koppelt aan een meervoudige persoonsvorm, noem je dat...

A
een foutieve samentrekking
B
een foutieve beknopte bijzin
C
een barbarisme
D
incongruent/een incongruentie

Slide 20 - Quiz

'Uit een peiling onder 75% van de agenten blijkt dat de politie alle nieuwe maatregelen niet zien zitten.'

Welke woorden in bovenstaande zin zijn incongruent?
A
'peiling' en 'agenten'
B
'75%' en 'blijkt'
C
'politie' en 'maatregelen'
D
'politie' en 'zien'

Slide 21 - Quiz

Bij een samentrekking laat je woorden in een zin weg in plaats van ze te herhalen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Welke woorden zijn in het tweede deel van de volgende zin weggelaten?
'Eerst zette hij koffie en daarna de televisie aan.'
A
'zette' en 'hij'
B
'koffie' en 'televisie'
C
'eerst' en 'koffie'
D
'zette' en 'televisie'

Slide 23 - Quiz

'Eerst zette hij koffie en daarna de televisie aan.'
Waarom is dit een foutieve samentrekking?
A
'Zette hij (de tv aan)' heeft een andere vorm
B
'Zette hij (de tv aan)' heeft een andere betekenis
C
'Zette hij (de tv aan)' heeft een andere grammaticale functie

Slide 24 - Quiz

Een beknopte bijzin is een zin...
A
zonder onderwerp en lijdend voorwerp
B
zonder persoonsvorm en lijdend voorwerk
C
zonder onderwerp en persoonsvorm
D
zonder kop en staart

Slide 25 - Quiz

'Staande op het balkon, wuivend naar alle mensen, trok de stoet voorbij.'
Wat is in de bovenstaande zin de beknopte bijzin?
A
Staande op het balkon
B
Wuivend naar alle mensen
C
Trok de stoet voorbij
D
A en B zijn allebei beknopte bijzinnen

Slide 26 - Quiz

'Staande op het balkon, wuivend naar alle mensen, trok de stoet voorbij.'
Degene die staat en wuift in de bijzinnen, is dezelfde als degene die voorbijtrekt in de hoofdzin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Staande op het balkon, wuivend naar alle mensen, trok de stoet voorbij.'
Wat is een correcte verbetering van deze zin?
A
'Staande op het balkon, wuivend naar alle mensen, trok iedereen voorbij.'
B
'Terwijl hij op het balkon stond en naar alle mensen wuifde, trok de stoet voorbij.'
C
'Staande op het balkon, wuivend naar alle mensen, zag hij de stoet voorbijtrekken.'
D
B en C zijn beide correcte verbeteringen

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide