Ik weet wat bedoeld wordt met het woord broeikaseffect.
Ik weet wat het verschil is tussen het natuurlijke en het versterkte broeikaseffect.
Ik kan 2 belangrijke broeikasgassen noemen.
Ik kan 2 oorzaken beschrijven van het versterkte broeikaseffect.
Ik kan 2 gevolgen opschrijven van het versterkte broeikaseffect in de wereld en in Nederland.