voorzetselvoorwerp

Lesdoelen

- Je kunt de zinsdelen werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling benoemen.


- Je kunt het voorzetselvoorwerp in een zin benoemen.

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lesdoelen

- Je kunt de zinsdelen werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling benoemen.


- Je kunt het voorzetselvoorwerp in een zin benoemen.

Slide 1 - Slide

Schrijf over en ontleed de volgende zin in je schrift en benoem de pv/wwg/o/lv/mv/bwb

Gerard heeft net voor zijn zoon een nieuwe fiets gekocht. 

Slide 2 - Slide

Gerard heeft net voor zijn zoon een nieuwe fiets gekocht. 

pv: heeft                                                      lv: een nieuwe fiets
wwg: heeft gekocht                               mv: voor zijn zoon
o: Gerard                                                      bwb: net

Slide 3 - Slide

Vul aan met een voorzetsel: informeren.... , twijfelen...., vertrouwen.....

Slide 4 - Open question

Kun je zelf een werkwoord bedenken
waar een vast voorzetsel bij hoort?

Slide 5 - Mind map

voorbeelden
denken aan: Hij denkt aan zijn vakantieliefde.
wachten op: Zij wachten op de boot naar Terschelling.
rekenen op: Wij rekenen op een nieuwe auto.
trouwen met: Ik trouw met de man van mijn dromen.
boos zijn over: Je bent toch niet nog steeds boos over dat grapje?
zich onthouden van: De politicus onthield zich van stemming

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

voorbeelden
denken aan: Hij denkt aan zijn vakantieliefde.
wachten op: Zij wachten op de boot naar Terschelling.
rekenen op: Wij rekenen op een nieuwe auto.
trouwen met: Ik trouw met de man van mijn dromen.
boos zijn over: Je bent toch niet nog steeds boos over dat grapje?
zich onthouden van: De politicus onthield zich van stemming

Slide 8 - Slide

voorzetselvoorwerp


Een voorzetselvoorwerp (vzv):

- begint met een voorzetsel (in, op, tijdens, na etc.)

- het voorzetsel kun je (bijna niet) vervangen door een ander voorzetsel

- het voorzetsel hoort bij een vast werkwoord

- heeft vaak een figuurlijke betekenis


Slide 9 - Slide

Verschil bwb en vzv


Hij wacht op zijn vriendin. -- vzv

Hij wacht op de stoep. -- bwb


Bij een bwb:

- geeft het voorzetsel een precieze plaats of tijd aan

- kun je het vaak vervangen door een ander voorzetsel



Slide 10 - Slide

Voorzetselvoorwerp of bijwoordeljke bepaling?
Wij vertrouwen op uw medewerking.
A
Op uw medewerking = vzv
B
Op uw medewerking = bwb

Slide 11 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Ik reken op zijn hulp.
A
Op zijn hulp = vzv
B
Op zijn hulp = bwb

Slide 12 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of bijwoordelijke bepaling?
Wij fietsen door Hardinxveld.
A
door Hardinxveld = vzv
B
door Hardinxveld = bwb

Slide 13 - Quiz

oefenen

Slide 14 - Slide