Spieren les 2

Spieren les 2
1 / 28
next
Slide 1: Slide
TrainingskundeMBOStudiejaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Spieren les 2

Slide 1 - Slide

Welkom!
1. Terugkoppeling week 1
2. Puzzel
3. Stuk theorie
4. Pauze
5. Zelfstandig aan het werk
6. Lesdoelen bespreken

Slide 2 - Slide

Welke informatie weet je nog van vorige week?

Slide 3 - Mind map

Welk onderdeel is het een na grootst?
A
Spier
B
Spiervezelbundel
C
Spiervezel
D
Spierfibril

Slide 4 - Quiz

Wat is de Latijnse benaming voor Spier?

Slide 5 - Open question

Hoe heette het rode deel?
A
Spierfibril
B
Actine
C
Myosine
D
Myofibril

Slide 6 - Quiz

Hoe heette het andere deel naast myosine?

Slide 7 - Open question

Wat is de meest correcte definitie van het begrip 'spier'?
A
Een groep dezelfde cellen die kunnen samentrekken zodat beweging ontstaat
B
Een stuk weefsel die passief kan samentrekken zodat gewrichten bewegen
C
Het samentrekken en ontspannen van spieren
D
Allerlei bundels van spiervezels die dezelfde beweging veroorzaken

Slide 8 - Quiz

Doelen week 2
1. Het verschil + de eigenschappen benoemen van de 2 verschillende spiertypen. 
2. Het verschil benoemen tussen de 2 verschillende manier van aanspannen. 
3. Uitleggen van het verschil is tussen excentrisch en concentrische fase van bewegen

Slide 9 - Slide

Spiertypen
1. Type 1 Slow twitch
2. Type 2 Fast twitch

Twitch = Samentrekking

Slide 10 - Slide

Eigenschappen type 1 (SLOW)

- Werkt op zuurstof
- Kunnen beter tegen vermoeidheid
- Geschikt voor lange afstanden

Slide 12 - Slide

Eigenschappen type 2 (FAST)
- Gemiddelde of lage zuurstof capaciteit
- Zorgen voor explosiviteit
- Korte en krachtige activiteiten

Slide 13 - Slide

Verschil
- Je hebt altijd een beetje van beide.
- De verhouding verschilt per persoon
- Bij topsporters zie je vaak een groot verschil in verhouding
- Veel type 1 = lange afstand fietsers, schaatsers, marathonlopers. Lang, droog, dun. 
- Veel type 2 = Veel explosieve sporten: sprinters, roeiers, gewichtheffers, boksers. Kort, breed, groot. 

Slide 14 - Slide

Beweging
Als een spier aanspant is deze kort
Als een spier ontspant is deze lang

Bij beide vormen is er beweging. 

Slide 15 - Slide

Verkorten
Ook wel: concentrische fase.

Voorbeeld: De bilspier bij het omhoog komen uit een squat. 
Voorbeeld: Je kuitspier bij het op je tenen gaan staan. 
Voorbeeld: Je biceps bij het omhoog tillen van een tas (curl) 
Voorbeeld: Je hamstrings in het gaan zitten in een squat

Slide 16 - Slide

Verlengen
Ook wel excentrische fase
(Precies het tegenovergestelde) 

Voorbeeld: Je triceps in het buigen van je arm bij het tillen van een tas. 
Voorbeeld: Je bovenbeenspier in het laten zakken van een squat

Slide 17 - Slide

Statisch
Bij het vasthouden van een gewicht (wallsit, of iets zwaars vasthouden). Ook wel: Isometrische fase

De actine en myosine constant aan het ontspannen en aanspannen waardoor er geen verkorting of verlenging van de spier meer plaatsvind. Het staat stil. Statisch.

Slide 18 - Slide

Pauze

Slide 19 - Slide

Spiergroepen benoemen
Deze zijn grofweg in 6 groepen te verdelen. 

Welke?

Slide 20 - Slide

Rugspieren
Buikspieren 
Armspieren 
Beenspieren 
Schouderspieren
Borstspieren

Slide 21 - Slide

Opdracht in 2-tal
1. Zoek 1 spier per spiergroep op. 
2. Zoek een oefening op waarom je de spier traint. 
3. Beschrijf in de oefening welke beweging excentrisch is en welke concentrisch. 
4. Schrijf alles op, op de laatste pagina in je boekje. Sla op!
timer
15:00

Slide 22 - Slide

Puzzel
Vorige week hebben jullie een puzzel gemaakt. 
Los de puzzel op

EN
Schrijf achter de gevonden woorden (begrippen) ook de definitie op. 
15 minuten.

Slide 23 - Slide

timer
15:00

Slide 24 - Slide

Work Work Work - 15 min
1. Maak vraag 1,2,7.
2. Vul de dikgedrukte en moeilijke woorden in, in de tabel 'kernwoorden'.



Slide 25 - Slide

Nabespreken opdrachten
Vul aan als het antwoord onvolledig of incorrect is. 

Slide 26 - Slide

Doelen week 2
1. Het verschil + de eigenschappen benoemen van de 2 verschillende spiertypen. 
2. Het verschil benoemen tussen de 2 verschillende manier van aanspannen. 
3. Uitleggen van het verschil is tussen excentrisch en concentrische fase van bewegen

Slide 27 - Slide

GOED GEWERKT ALLEMAAL EN 
TOT VOLGENDE WEEK!!

Slide 28 - Slide