Quiz wat weet jij al/nog over de module Taalverzorging?

Quiz wat weet jij al/nog over de module Taalverzorging?
1 / 27
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Quiz wat weet jij al/nog over de module Taalverzorging?

Slide 1 - Slide

Meervoudsvorming
A
cafés
B
cafées
C
cafees

Slide 2 - Quiz

Meervoudsvorm van 'baby':

Slide 3 - Open question

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 4 - Quiz

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden.

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord

Slide 5 - Quiz

Wat is de spellingsregel van het bijvoeglijk naamwoord?
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord ....

Slide 6 - Open question

Samenstellingen
A
zonnenbril
B
zonnebril

Slide 7 - Quiz

Samenstellingen: noteer een samenstelling

Slide 8 - Open question

De persoonsvorm kan in tegenwoordige tijd en verleden tijd staan.
A
Waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd/verleden tijd
(vergoeden) ... hij alles wat je vraagt?

Slide 10 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord en het onvoltooid deelwoord van vangen?
A
gevangen - vang
B
gevangen - vangend
C
gevange - vangen
D
gevange - vangend

Slide 11 - Quiz

Wat weet je nog over het voltooid deelwoord en het onvoltooid deelwoord?

Slide 12 - Open question

Wat zijn onregelmatige werkwoorden?
A
Begint vaak met ge-, be- of ver- en is NOOIT de persoonsvorm.
B
Dat zijn 6 werkwoorden die je moet kennen en anders moet leren.
C
Dat zijn sterke werkwoorden.

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden
A
Schrijf je als de Nederlandse zwakke werkwoorden
B
De ik-vorm heeft vaak dezelfde vorm als de stam
C
Ik-vorm ik pass hij-vorm hij passt
D
ik-vorm ik skate verleden tijd skatete

Slide 14 - Quiz

Wat is een onregelmatig werkwoord?

Slide 15 - Open question

Regels Engelse werkwoorden

Slide 16 - Open question

Wanneer wordt er bij een samenstelling een koppelteken gebruikt?
A
als een samenstelling uit meer dan twee delen bestaat
B
als een samenstelling een getal bevat
C
als een samenstelling uit een andere taal bestaat

Slide 17 - Quiz

Getallen tot duizend en samenstellingen met 'honderd' en 'duizend' schrijf je...
A
los
B
aan elkaar

Slide 18 - Quiz

Wanneer gebruik je in een samenstelling een koppelteken?

Slide 19 - Open question

Bedenk twee zinnen die met het school te maken hebben. Gebruik in je zinnen
-twee getallen die je in letters schrijft,
-één getal dat je in cijfers schrijft
-een samenstelling met een getal

Slide 20 - Open question

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
titanic
B
Titanic

Slide 21 - Quiz

Vijf woorden met hoofdletter en vijf woorden zonder hoofdletter.

Slide 22 - Open question

Leestekens.
Welke zin heeft alle leestekens goed?
A
Ga jij smorgens op de fiets naar de supermarkt?
B
Ga jij 's morgens op de fiets naar de supermarkt.
C
Ga jij 's morgens op de fiets naar de supermarkt?
D
Ga jij s' morgens op de fiets naar de supermarkt?

Slide 23 - Quiz

Wat zijn leestekens?

Slide 24 - Open question

Waar moet je op letten m.b.t. taalverzorging?

Slide 25 - Open question

Wat vind je van de zinsbouw/spelling/taalverzorging?

Slide 26 - Open question

Hoe kun jij de taalverzorging verbeteren?

Slide 27 - Open question