Oefen PW H6 paragraaf 6.1 t/m 6.4

                    Welkom! 
  • Je komt voorbereid in de les. Je hebt je huiswerk af en   je hebt alle spullen voor het vak mee.  ​
  • Vooraf aan de les, leg je alle spullen die je nodig hebt,     op je bureau.
  • Je legt je tas op of onder het rek in het lokaal. 
  • Je bent respectvol naar klasgenoten en docenten, je   helpt waar mogelijk en beledigd niemand. 
  • Je werkt gefocust, je maakt aantekeningen en je zorgt   dat je je lesdoelen behaald. ​



Welkom!
1 / 42
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

                    Welkom! 
  • Je komt voorbereid in de les. Je hebt je huiswerk af en   je hebt alle spullen voor het vak mee.  ​
  • Vooraf aan de les, leg je alle spullen die je nodig hebt,     op je bureau.
  • Je legt je tas op of onder het rek in het lokaal. 
  • Je bent respectvol naar klasgenoten en docenten, je   helpt waar mogelijk en beledigd niemand. 
  • Je werkt gefocust, je maakt aantekeningen en je zorgt   dat je je lesdoelen behaald. ​



Welkom!

Slide 1 - Slide

Weekplenda
  Week 19
  Week 20
Week 21
Week 22
Week 23
Week 24
Week 25
     H6 §1
     H6 §2
Herhalen H6 §1en§2 

SO H6
 §1en§2
SO bespreken

H6 §3

H6 §4

Herhalen H6 §3en§4 

Oefen Rep maken
Oefen Rep bespreken

leren voor toetsweek

Slide 2 - Slide

Paragraaf 1
De invloed van de golfstroom

Slide 3 - Slide

Beschrijf het temperatuurverschil tussen Noord- en Zuid Europa
A
In het zuiden is het warmer dan in het noorden
B
In het noorden is het warmer dan in het zuiden
C
Het zuiden heeft een droge tijd en het noorden niet
D
Het noorden heeft het hele jaar neerslag en het zuiden niet

Slide 4 - Quiz

Beschrijf het temperatuurverschil tussen oost en west Europa
A
In het oosten is de temperatuur extremer
B
In het oosten is de temperatuur milder
C
In het westen is de temperatuur extremer
D
In het oosten is het droger

Slide 5 - Quiz

Beschrijf de ligging van de gematigde zone
A
deze ligt tussen 0 en 23,5 graden
B
deze ligt tussen 30 en 60 graden
C
deze ligt tussen 23,5 en 66,5 graden
D
deze ligt tussen 66,5 en 90 graden

Slide 6 - Quiz

Verklaar waarom het in Zuid Europa warmer is dan in Noord Europa in de zomer.
A
In het zuiden staat de zon meer loodrecht in de zomermaanden
B
Het zuiden heeft meer invloed van de golfstroom
C
Het zuiden heeft een droge tijd
D
Het noorden heeft meer neerslag

Slide 7 - Quiz

In de zomer zorgt een aanlandige wind voor
A
koelte
B
warmte

Slide 8 - Quiz

In de winter zorgt een aflandige wind voor
A
warmte
B
kou

Slide 9 - Quiz

De oorzaak van gematigde temperaturen bij zee is
A
water warmt sneller op en koelt sneller af
B
water warmt langzamer op maar koelt sneller af
C
water warmt sneller op maar koelt langzamer af
D
water warmt langzamer op en koelt langzamer af

Slide 10 - Quiz

Wanneer aan de kust een aflandige wind waait
A
worden de zomers kouder en de winter warmer
B
worden de zomers en de winter kouder
C
worden de zomers warmer en de winters kouder
D
worden de zomers en de winter warmer

Slide 11 - Quiz

Welke gebieden profiteren van de golfstroom
A
Ijsland, Italie, Noorwegen en West-Europa
B
West-Europa, Scandinavië, Ijsland
C
Canada, Noorwegen en West-Europa
D
Westen van de VS en West-Europa

Slide 12 - Quiz

Paragraaf 2
Relief en klimaat

Slide 13 - Slide

Welke reliëf vormen heeft Nederland?
A
heuvelland en laagland
B
middelgebergte, heuvelland en laagland
C
alleen laagland
D
heuvelland en middelgebergte

Slide 14 - Quiz

In scandinavië regent het het meest in
A
het oosten
B
het noorden
C
het zuiden
D
het westen

Slide 15 - Quiz

De belangrijkste oorzaak van de overvloedige neerslag langs de west kust van Noorwegen heeft te maken met
A
de harde zeewind
B
de ligging op hoge breedte
C
de ligging van gebergten
D
de lange winters

Slide 16 - Quiz

Regens die vallen in gebergten noemen we
A
stijgingsregens
B
stuwingsregens
C
frontale regens

Slide 17 - Quiz

De westkant van Noorwegen ligt aan de
A
lijzijde van het gebergte
B
loefzijde van het gebergte
C
de stuwingskant van het gebergte
D
de dalingskant van het gebergte

Slide 18 - Quiz

Bij de lijzijde
A
is er sprake van stijgende lucht en droogte
B
is er spraken van stijgende lucht en regen
C
is er sprake van dalende lucht en droogte
D
is er sprake van stijgende lucht en regen

Slide 19 - Quiz

Stijgende lucht
A
leidt altijd tot neerslag
B
leidt soms tot neerslag maar soms tot droogte
C
leidt bijna altijd tot droogte
D
heeft geen invloed op neerslag

Slide 20 - Quiz

In het westen van Scandinavië is het
A
kouder dan je gezien de ligging zou verwachten
B
warmer dan je gezien de ligging zou verwachten
C
precies zoals je zou verwachten

Slide 21 - Quiz

De hogere temperaturen in Noorwegen worden veroorzaakt door
A
de aanlandige wind en de zeestromen
B
de aflandige wind en de zeestromen
C
de aflandige wind

Slide 22 - Quiz

Zweden ligt voor een groot deel in de regenschaduw van het Scandinavisch Hoogland
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

In Zweden is het ......... dan in Noorwegen
A
natter
B
droger

Slide 24 - Quiz

Paragraaf 3
Europa: klimaat en begroeiing

Slide 25 - Slide

Nederland heeft een
A
zeeklimaat
B
landklimaat
C
middellands zeeklimaar
D
loofbomenklimaat

Slide 26 - Quiz

Een zee klimaat heeft
A
het hele jaarslag en warme zomers en kouder winters
B
het hele jaar neerslag en koele zomers en milde winters
C
een droge tijd in de zomer en een hoge temperatuur

Slide 27 - Quiz

Een belangrijk kenmerk van een landklimaat is
A
winters kouder van -3C
B
winters kouder dan -10C
C
zomers kouder dan 10C
D
Zomers kouder dan 15C

Slide 28 - Quiz

Een middellands zeeklimaat word gekenmerkt door
A
warme en natte zomers en milde winters
B
warme en droge zomers en koude winters
C
koele en droge zomers en milde winters
D
warme en droge zomers en milde winters

Slide 29 - Quiz

In Europa komen onder meer de volgende klimaten voor
A
zeeklimaat, landklimaat, tropisch klimaat,
B
zeeklimaat, landklimaat, toendra klimaat, droog klimaat
C
zeeklimaat, landklimaat, tropisch klimaat, poolklimaat

Slide 30 - Quiz

De klimaatgrafiek hoort bij
A
landklimaat
B
zeeklimaat
C
middellands zeeklimaat
D
toendraklimaat

Slide 31 - Quiz

De klimaatgrafiek hoort bij
A
landklimaat
B
zeeklimaat
C
middellands zeeklimaat
D
toendraklimaat

Slide 32 - Quiz

De klimaatgrafiek hoort bij
A
landklimaat
B
zeeklimaat
C
middellands zeeklimaat
D
toendraklimaat

Slide 33 - Quiz

vanaf de polen naar de evenaar kom je tegen
A
toendra, loofbomen, taiga
B
toendra, taiga, loofbomen
C
loofbomen, taiga, toendra
D
loofbomen, toendra, taiga

Slide 34 - Quiz

De boomgrens ligt bij
A
kouder dan -10C in de winter
B
kouder dan 10C in de zomer
C
kouder dan 10C in de winter
D
kouder dan 15C in de zomer

Slide 35 - Quiz

Tussen welke twee landschapszones komt de boomgrens voor
A
tussen toendra en taiga
B
tussen toendra en loofbomen
C
tussen loofbomen en taiga

Slide 36 - Quiz

In welke landschapszone komt permafrost voor
A
taiga
B
toendra
C
loofbomen

Slide 37 - Quiz

Paragraaf 4
Klimaatverandering

Slide 38 - Slide

Klimaatverandering is het weer gemeten over een periode van....
A
10 jaar
B
25 jaar
C
30 jaar
D
60 jaar

Slide 39 - Quiz

Hoe noem je een verzamelplek van sneeuw, hoog in een berg?
A
Firn
B
Firnbekken
C
gletsjer
D
ijstong

Slide 40 - Quiz

Zonnestralen worden verwarmt door aardoppervlak
Broeikasgassen in de dampkring
Weerkaatsing van zonnestralen
De aarde geeft warmte af aan de atmosfeer
Vastgehouden warmte

Slide 41 - Drag question

effect in koude gebieden
effect in warme gebieden
meer planten
minder planten
minder water
meer water
meer landbouwgrond
minder landbouwgrond

Slide 42 - Drag question