Vuistregels en woordformules

Periode 2
Grootheden en eenheden
Vuistregels en woordformules
1 / 12
next
Slide 1: Slide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Periode 2
Grootheden en eenheden
Vuistregels en woordformules

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je kunt rekenen met vuistregels.
Je kunt rekenen met woordformules.

Rekenregels.

Slide 2 - Slide

Rekenregels
Eerst het stuk van de som dat tussen haakjes staat;
Dan vermenigvuldigen en delen (van links naar rechts lezen);
Als laatste optellen en aftrekken (van links naar rechts lezen).


Slide 3 - Slide

8 + 5 x 3 - (6 - 4) =
                     2
8 + 5 x 3 - 2 =
         15
8 + 15 - 2 =
23
23 - 2 =

Slide 4 - Slide

Vuistregels
Een vuistregel is een algemene regel die je in bepaalde gevallen kunt toepassen. (ongeveer)

Slide 5 - Slide

Welke snelheid hoort bij wandelen?
A
5 km/uur
B
10 km/uur
C
30 km/uur
D
100 km/uur

Slide 6 - Quiz

Hoe hoog is een standaarddeur?
A
1,50 m
B
2,00 m
C
2,50 m
D
3,00 m

Slide 7 - Quiz

Woordformules
In een woordformule staat op een korte en handige manier hoe je iets moet berekenen. 


Voor vermenigvuldigen worden twee soorten tekens gebruikt: × en ·.

Slide 8 - Slide

Voorbeeld woordformule
Voet: 30 cm
30 : 2/3 =

Slide 9 - Slide

Een gezond gewicht in kg =
lichaamslengte (cm) - 100
Wat is het gezond gewicht bij 1,68 m?
A
50 kg
B
62 kg
C
68 kg
D
100 kg

Slide 10 - Quiz

C = (F – 32) : 1,8
Wat is de temperatuur in Celsius als het 50 graden Fahrenheit is?
A
20 graden Celsius
B
18 graden Celsius
C
12 graden Celsius
D
10 graden Celsius

Slide 11 - Quiz

Werk verder aan de lessen...
Hoofdstuk 2            Les 2.8
of .... 



Slide 12 - Slide