17.1 Klassieke en moderne school in het strafrecht
In het strafrecht zijn twee scholen te herkennen: de klassieke en de moderne school.
De klassieke school gaat ervan uit dat een persoon die een misdaad begaat uit vrije wil
handelt. In het rationele mensbeeld van de klassieke school calculeren mensen de
gevolgen van gedrag van te voren in. Straf is het nadeel waarmee iemand die
overweegt crimineel gedrag te plegen, rekening zal houden. De straffen moeten dus zo
hoog zijn dat mensen afzien van het plegen van een misdrijf. De nadruk ligt in deze
school op vergelding en generale preventie als doelen/functies van straffen. De
klassieke school stelt de daad centraal en gaat uit van vaststaande sancties voor alle
daders (daadrecht). De gelegenheidstheorie of rationele-keuze theorie is verwant aan
deze benadering. Deze richt zich echter niet op de effectiviteit van sancties, maar op
de effectiviteit van preventieve maatregelen: het plegen van een bepaald misdrijf is het
gevolg van een afweging van kosten en baten, waarbij de baten hoger worden geschat.
Een samenvatting van de gelegenheidstheorie luidt: het niveau van de criminaliteit
wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van
geschikte doelwitten en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking89
.
De moderne school stelt in plaats van de daad de dader centraal (daderrecht). Deze
school verwerpt de gedachte van de vrije wil en stelt dat de mens grotendeels of
geheel onvrij is in zijn denken en handelen, maar een product is van nature en nurture
factoren. Naar de mate waarin de mens onvrij is, is hij ook minder 'schuldig' aan zijn
misdrijven, op grond waarvan de straf aan legitimatie verliest. Deze school legt meer
nadruk op andere doelen/functies van straffen, bijvoorbeeld speciale preventie,
resocialisatie en bescherming van de samenleving (doel hierbij is ook afname van
gevoelens van objectieve en subjectieve onveiligheid).
Dat betekent dat niet vanzelfsprekend de strafmaat wordt gekozen die vanuit het
principe van vergelding bij een bepaald delict past. In bepaalde gevallen kan zelfs een
Tbs-maatregel worden opgelegd en geen straf, als er geen sprake is van schuld, maar
de samenleving wel beschermd moet worden tegen de dader.
Aandacht voor biologische en psychologische verschillen, persoonlijkheidskenmerken
en sociologische verklaringen voor criminaliteit, passen bij de moderne school. De
bindingstheorie is één van de sociologische verklaringen voor crimineel gedrag.
Volgens de bindingstheorie werken vooral maatschappelijke bindingen of sterke
integratie van mensen in groepen (gezin, school, vriendengroep) remmend op
criminele impulsen.
De gedachte is dat mensen zich door hechte relaties met ouders, partners en vrienden
en door actieve participatie op school, in het werk en in vrijetijdsverenigingen zowel
emotioneel als rationeel aan de heersende normen en ideeën binden.
Een andere sociologische theorie ter verklaring van crimineel gedrag is de
anomietheorie. De kans op crimineel gedrag van mensen is groter als zij geen
gelegenheid hebben (bv. door gebrek aan opleiding, door discriminatie of andere
factoren) om op legitieme wijze, algemeen aanvaarde doelen te bereiken
(maatschappelijk succes of welvaart).
Uitgaande van de bindingstheorie, zal men niet kiezen voor langdurige
gevangenisstraffen. Gedetineerden kunnen immers door een langdurig verblijf in de
89 Van Dijk, Sagel-Grande en Toornvliet (1998), p. 133-134
Syllabus Maatschappijwetenschappen havo | centraal examen 2020
Versie 2, juni 2018
pagina 45 van 77
gevangenis hun bindingen met familie, vrienden en werk kwijt raken, waardoor er
minder stimulans is om in de toekomst geen overtreding te begaan. De enige
bindingen die in de gevangenis toenemen, zijn ‘criminele’ bindingen. Gedetineerden
gaan zich vaak conformeren aan de in de gevangenis heersende subcultuur.
Elektronische vormen van toezicht en taakstraffen zijn vanuit deze gedachtegang
betere alternatieven. Met deze alternatieven worden andere doelen/functies van
straffen echter minder bereikt. Daarbij kan worden gedacht aan generale preventie,
genoegdoening aan het slachtoffer en het voorkomen van eigenrichting.
De etikettering theorie, ook wel labeling- of stigmatiseringtheorie genoemd, verklaart
criminaliteit vanuit de sociale omgeving die het etiket 'crimineel' op bepaalde
(afwijkende) gedragingen drukt. Mensen hebben de neiging zich conform dit etiket te
gaan gedragen, een -selffulfilling prophecy-. Oorzaken van crimineel gedrag moeten
niet alleen in het individu, in zijn gezin of in de gevoelde achterstelling worden gezocht,
maar ook in de wetgeving, in de behandeling die delinquenten moeten ondergaan en
vooral in de reacties van de maatschappij op het afwijkend gedrag.
Het Nederlandse strafrecht is een compromis geworden tussen de klassieke en de
moderne school. Er is een vastgesteld strafmaximum (en een stilzwijgende
benedengrens) voor elke delictsoort, waarbij vergelding de grondslag van de straf is en
daarvan de proportionaliteit bepaalt. Aan de andere kant wordt er gekeken naar
persoon en persoonlijke omstandigheden, die invloed hebben op uiteindelijke strafmaat