Hoofdstuk 9 - Koffie, thee en koekjes

Hoofdstuk 9 - Koffie, thee en koekjes
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2Speciaal OnderwijsLeerroute 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 9 - Koffie, thee en koekjes

Slide 1 - Slide

Lees de tekst
Paul werkt op maandag, dinsdag en donderdag in de kantine van de school.
De kantine is op de eerste verdieping. 
Paul maakt koffie en thee in de keuken. 
Hij zet suiker en melk op de tafels in de kantine. 
Dan zoekt hij de koekjes. 
Waar zijn de koekjes? 

Slide 2 - Slide

Hoeveel dagen werkt Paul op school?

Slide 3 - Open question

Waar maakt Paul de koffie en de thee?
A
In de school
B
In de kantine
C
In de keuken

Slide 4 - Quiz

Waar is de kantine?
A
Op de 1e verdieping
B
Op de 2e verdieping
C
Op de 3e verdieping
D
Op de begane grond

Slide 5 - Quiz

Waar zet Paul de suiker en de melk?
A
In de keuken
B
Op de tafel
C
In de kast

Slide 6 - Quiz

Lees de tekst
Hij vindt de koekjes boven in de kast. 
De koekjes zijn voor de cursisten. 
Paul kijkt naar de koekjes. 
Hij pakt één koekje. 
Mmm... lekker! 
Hij pakt nog een koekje. En nog één. En nog één. 
Hij pakt ook het laatste koekje. 

Slide 7 - Slide

Waar liggen de koekjes?
A
In de kast
B
Op de kast
C
Onder de kast

Slide 8 - Quiz

'Hij vindt de koekjes'
Wat is het hele werkwoord?

Slide 9 - Open question

Hoeveel koekjes eet Paul?

Slide 10 - Open question

Zijn er nog koekjes voor de cursisten?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Lees de tekst
Het is 10.00 uur. 
Het is pauze. 
Paul hoort de cursisten.
Ze lopen op de gang. 
Ze gaan naar de kantine voor koffie, thee en koekjes. 

Slide 12 - Slide

Wanneer is de pauze?
A
tien uur 's ochtends
B
tien uur 's middags
C
tien uur 's avonds
D
tien uur 's nachts

Slide 13 - Quiz

Waar lopen de cursisten?
A
B
C

Slide 14 - Quiz

Paul 'hoort' de cursisten.
Wat is het hele werkwoord?

Slide 15 - Open question

Moeilijke woorden
Welke woorden vind je moeilijk? 
Schrijf de woorden op.
Zoek de woorden op met Google Translate.
Schrijf de woorden op in je eigen taal. 

Slide 16 - Slide