Thema 6_groep 6_les 1, 2 en 4

Thema 6 - lichaamstaal
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 6

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Thema 6 - lichaamstaal

Slide 1 - Slide

Wat zou dit spreekwoord zou kunnen betekenen?

Slide 2 - Slide

Kun je ook iets zeggen 
zonder te praten?

Slide 3 - Slide

Kun je ook iets zeggen 
zonder te praten?
Ja!

Slide 4 - Slide

Verbale en non-verbale communicatie

Slide 5 - Slide

Verbale en non-verbale communicatie
Verbale communicatie = 
communicatie door middel van woorden

Slide 6 - Slide

Verbale en non-verbale communicatie
Verbale communicatie = 
communicatie door middel van woorden


Non-verbale communicatie =
communicatie zonder woorden

Slide 7 - Slide

Verbale en non-verbale communicatie
Verbale communicatie = 
communicatie door middel van woorden
Dat wat je zegt

Non-verbale communicatie =
communicatie zonder woorden

Slide 8 - Slide

Verbale en non-verbale communicatie
Verbale communicatie = 
communicatie door middel van woorden
Dat wat je zegt

Non-verbale communicatie =
communicatie zonder woorden
Bijvoorbeeld: lichaamstaal, oogcontact, kleding en geluiden

Slide 9 - Slide

Test jezelf
1
de communicatie
A
communicatie zonder woorden
2
verbale communicatie
B
iets wat vanzelf gaat, wat je niet hebt hoeven leren
3
non-verbale communicatie
C
het is goed als je je mond durft open te doen, maar soms is het verstandiger om even niets te zeggen
4
van nature
D
communicatie door middel van woorden
5
het oogcontact
E
het delen van gedachten, ideeën en informatie
6
spreken is zilver, 
zwijgen is goud
F
de band die je (even) met iemand hebt als je elkaar in de ogen kijkt

Slide 10 - Slide

Welk woord past op de lege plek? Kies uit: 
stemmen af, achterhalen, communicatie, nagenoeg, oogcontact, van nature, verband, spreken is zilver, zwijgen is goud.
  1. Tim en Roos zitten bij elkaar in de klas en zijn _______ nooit stil.
  2. ´Nu geen verbale ______ meer!' zgt juf.
  3. 'We gaan rekenen. Kunnen jullie ______ hoeveel 72: 8 is?'
  4. ´En let op, er is een _________ tussen het antwoord bij deze som en de tafel van 8!' 
  5. Tim zoekt _______ met Roos.
  6. HIj weet bijna wat zij denkt.
  7. Ze ________ hun actie op elkaar ___ en steken ieder tegelijk 9 vingers op.
  8. ´__________` lacht de juf.

Slide 11 - Slide

Les 2 - afleiding
Een afleiding bestaat uit een woord met een voorvoegsel of een achtervoegsel. 

Met achtervoegelsel: 
beeldig, mobieltje, handelaar, lerares, netheid
Met voorvoegsel:
geblaf, heropenen, ondiep, besturen, ontdekken

Slide 12 - Slide

Benoem de afleiding(en) in de zin. Is het een voorvoegsel of achtervoegsel?
  1. Ik ben een stuntelaar.
  2. Mijn ouders vinden mijn geklungel grappig.
  3. Mijn vriendin noemt me sukkelig.
  4. Non-verbaal ben ik een klunsje.
  5. Verbaal sta ik onbetwist mijn mannetje.
  6. Het gelach bevreest me dus niet.

Slide 13 - Slide

Les 4 - enkelvoudige en samengestelde zin
Enkelvoudige zin:
Een zin met één persoonvorm.
Voorbeeld: Ik belde mijn zus.

Samengestelde zin:
Een zin met twee persoonsvormen.
Voorbeeld: Ik belde mijn zus en mijn zus belde mijn broer.

Slide 14 - Slide

Enkelvoudig of samengesteld?
Spreken is zilver en zwijgen is goud.

A
Enkelvoud
B
Samengesteld

Slide 15 - Quiz

Enkelvoudig of samengesteld?
Maak je ene gebaar, dan zeg je ook iets.

A
Enkelvoud
B
Samengesteld

Slide 16 - Quiz

Enkelvoudig of samengesteld?
Met een wenk kun je ook veel zeggen.
A
Enkelvoud
B
Samengesteld

Slide 17 - Quiz

Enkelvoudig of samengesteld?
Weinig mensen praten zonder gebaren.
A
Enkelvoud
B
Samengesteld

Slide 18 - Quiz

Enkelvoudig of samengesteld?
Een aap maakt gebaren, maar een hond kan dat ook.
A
Enkelvoud
B
Samengesteld

Slide 19 - Quiz

Enkelvoudig of samengesteld?
De een bedelt om nootjes en de ander kwispelt met zijn staart.
A
Enkelvoud
B
Samengesteld

Slide 20 - Quiz