toets rekenen 4

Je hebt een infuuszak NaCl 0,9% van 1000 ml aangehangen. Deze moet in 12 uur inlopen. Na 2 uur blijkt er al 300 ml ingelopen te zijn. In overleg met de arts moet je de resterende hoeveelheid infuusvloeistof in 10 uur in laten lopen.
Bereken de nieuwe druppelsnelheid (in druppels per minuut) voor de resterende hoeveelheid vloeistof en tijd. Rond af op een geheel getal.

A
17
B
18
C
23
D
25
1 / 50
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Je hebt een infuuszak NaCl 0,9% van 1000 ml aangehangen. Deze moet in 12 uur inlopen. Na 2 uur blijkt er al 300 ml ingelopen te zijn. In overleg met de arts moet je de resterende hoeveelheid infuusvloeistof in 10 uur in laten lopen.
Bereken de nieuwe druppelsnelheid (in druppels per minuut) voor de resterende hoeveelheid vloeistof en tijd. Rond af op een geheel getal.

A
17
B
18
C
23
D
25

Slide 1 - Quiz

Meneer Willemsen wordt op jouw afdeling opgenomen in verband met een luchtweginfectie. De arts schrijft hem een infuus voor van 2 liter NaCl 0,45% / glucose 2,5% per 24 uur.
Je stelt de volumetrische infuuspomp in op .........ml/uur. Daarnaast moet meneer vier maal daags antibiotica 1200 mg krijgen. Dit los je op in een zakje NaCl 0,9% van 100 ml en geef je in een kwartier. Hiervoor stel je de pomp in op ..... ml/uur
A
21
B
42
C
83
D
105

Slide 2 - Quiz

Meneer Willemsen wordt op jouw afdeling opgenomen in verband met een luchtweginfectie. De arts schrijft hem een infuus voor van 2 liter NaCl 0,45% / glucose 2,5% per 24 uur.
Je stelt de volumetrische infuuspomp in op .........ml/uur. Daarnaast moet meneer vier maal daags antibiotica 1200 mg krijgen. Dit los je op in een zakje NaCl 0,9% van 100 ml en geef je in een kwartier. Hiervoor stel je de pomp in op ..... ml/uur
A
100
B
200
C
300
D
400

Slide 3 - Quiz

Een patiënt die met pijn op de borst is opgenomen, heeft een nitroglycerinepomp met een oplossing van 1 milligram per milliliter.
De perfusorpomp staat op 2 milliliter per uur ingesteld dus krijgt de patiënt ...... milligram per 24 uur
A
24
B
48
C
72

Slide 4 - Quiz

Bij een patiënt mag je ter postoperatieve pijnstilling 15 milligram dipidolor intramusculair geven. Je heb een ampul van 20 milligram op 2 milliliter.
Hoeveel milliliter heb je nodig om 15 milligram te geven?
A
0,5 ml
B
1 ml
C
1,5 ml
D
15 ml

Slide 5 - Quiz

Je hebt een infuuszak van 0,5 liter NaCl 0,65%.
Dit betekent dat in deze infuuszak ......... gram NaCl zit. Om deze zak toe te dienen in 24 uur tijd, stel je de pomp in op ..... ml/uur
A
3,25
B
6,5
C
32,5
D
65

Slide 6 - Quiz

Je hebt een infuuszak van 0,5 liter NaCl 0,65%.
Dit betekent dat in deze infuuszak ......... gram NaCl zit. Om deze zak toe te dienen in 24 uur tijd, stel je de pomp in op ..... ml/uur
A
10
B
21
C
42
D
63

Slide 7 - Quiz

Mevrouw Biebel is sinds twee weken begonnen met Tamoxifen. Eigenlijk is ze vanaf het begin al misselijk, maar sinds 4 dagen houdt mevrouw niets meer binnen. Ze is daarbij ook duizelig en heeft last van kramp in haar benen.
Ze wordt opgenomen met uitdrogingsverschijnselen.
Per order arts moet mevrouw 1300 milliliter infuus in 24 uur gaan krijgen. Je hebt geen infuuspomp tot je beschikking. Op welke stand (druppels/minuut) stelt je het infuus in?

A
10
B
18
C
20
D
28

Slide 8 - Quiz

De druppelsnelheid is ingesteld op 40 druppels per minuut. 1 ml staat gelijk aan 20 druppels.
Hoeveel minuten duurt het voor een zak van 300 ml leeg is?
A
100 minuten
B
150 minuten
C
75 minuten
D
120 minuten

Slide 9 - Quiz

Manuel krijgt 5 ml Natriumbicarbonaat (4,2%) toegediend in een periode van 10 minuten.
Op welke pompstand zal je de pomp, waar Manuel dit Natriumbicarbonaat mee krijgt, instellen?
A
30 ml/uur
B
26 ml/uur
C
36 ml/uur
D
24 ml/uur

Slide 10 - Quiz

Een patiënt komt postoperatief bij jou op de afdeling. De anesthesist geeft de opdracht om een 2 liter zout/glucose-infuus op te starten samen met 1 liter venofundin per 24 uur.
De infuuspomp met het zout/glucose-infuus stel je in op ......... ml/uur en de pomp met venofundin op ....... ml/uur
A
42
B
63
C
83
D
105

Slide 11 - Quiz

Een patiënt komt postoperatief bij jou op de afdeling. De anesthesist geeft de opdracht om een 2 liter zout/glucose-infuus op te starten samen met 1 liter venofundin per 24 uur.
De infuuspomp met het zout/glucose-infuus stel je in op ......... ml/uur en de pomp met venofundin op ....... ml/uur
A
42
B
63
C
84
D
105

Slide 12 - Quiz

De infuuspomp bij een patiënt staat op 105 ml/uur.
Dit houdt in dat hij in 24 uur tijd ....... liter infuus krijgt. Per liter infuus is 20 mmol KCl toegevoegd. Op die manier krijgt de patiënt ........ mmol KCl in 24 uur.
A
1,50 liter
B
2,42 liter
C
2,52 liter
D
3,52 liter

Slide 13 - Quiz

De infuuspomp bij een patiënt staat op 105 ml/uur.
Dit houdt in dat hij in 24 uur tijd ....... liter infuus krijgt. Per liter infuus is 20 mmol KCl toegevoegd. Op die manier krijgt de patiënt ........ mmol KCl in 24 uur.
A
30,4 mmol KCI
B
40,4 mmol KCI
C
50,4 mmol KCI
D
60,4 mmol KCI

Slide 14 - Quiz

Een flesje met 1.000.000 Internationale Eenheden (IE) Benzylpenicilline iv wordt opgelost met 5 ml water voor injectie.
Wat is de concentratie in IE/ml?
A
100.000 IE/ml
B
200.0000 IE/ml
C
500.000 IE/ml
D
1.000.000 IE/ml

Slide 15 - Quiz

In verband met hypertensie krijgt meneer Janssen metoprolol. Drie maal daags slikt hij een tablet van 25 mg.
Meneer Janssen gebruikt ...... mg per 24 uur.
A
50
B
75
C
100

Slide 16 - Quiz

Mevrouw Kempens heeft atriumfibrilleren. De cardioloog schrijft haar digoxine voor. De eerste dag dient mevrouw Kempens een oplaaddosering in te nemen. Dit gaat in drie keer. De eerste keer moet zij een hele tablet van 0,25 mg innemen. De volgende twee keer telkens een halve tablet.
In totaal neemt mevrouw Kempens op de eerste dag ..... mg digoxine.
A
0,25
B
0,50
C
0,75
D
1,5

Slide 17 - Quiz

Mevrouw Van den Bossch heeft last van diarree. In overleg met de dokter is zij gestart met loperamide.
Zij heeft een startdosis ingenomen van vier mg. Daarna heeft ze nog een capsule ingenomen van twee mg.
In totaal heeft mevrouw Van den Bossch ....... mg loperamide ingenomen.
A
zes
B
acht
C
twaalf
D
veertien

Slide 18 - Quiz

Oplossingen
Etiket 2% streptomycine

De zorgvrager heeft 3x daags 40mg i.m nodig.
Hoeveel spuit je per keer?

Slide 19 - Open question

Oplossingen
Aanwezig: 4% Aramine.
Nodig: 3 X dgs 72 mg i.m.
Hoeveel ml spuit je?

Slide 20 - Open question

Oplossingen
Aanwezig: 6% morfine
Nodig: 3 X dgs 72 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer je?

Slide 21 - Open question

Oplossingen
Aanwezig: 8% morfine
Nodig: 3 X dgs 160 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer je?

Slide 22 - Open question

Oplossingen
Aanwezig: 10% heparine
Nodig: 3 X dgs 50 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer je?

Slide 23 - Open question

Oplossingen
Aanwezig: 4% strepto
Nodig: 3 X dgs 20 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer per keer?

Slide 24 - Open question

Oplossingen
Aanwezig: 3% biciline
Nodig: 3 X dgs 60 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer je per keer?

Slide 25 - Open question

Oplossingen
Aanwezig: 5% Orbenine
Nodig: 3 X dgs 75 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer je per keer?

Slide 26 - Open question

Oplossingen
Je moet een patiënt 55 mg pethidine i.m. geven.
In voorraad: ampullen met pethidine 4%
Hoeveel ml spuit je?
Afronden op één decimaal.

Slide 27 - Open question

Oplossingen
Een zorgvrager heeft 160 mg clamoxyl nodig.
In voorraad staan ampullen van 7%.
Hoeveel ml spuit je?
Rond af op één decimaal.

Slide 28 - Open question

Oplossingen
Etiket: 4% aramine
De zorgvrager heeft 3x daags 70mg i.m nodig.
Hoeveel spuit je per keer?
Rond af op één decimaal!

Slide 29 - Open question

Mevrouw Machielsen is recentelijk opgenomen op de afdeling cardiologie in verband met een astma cardiale. De vochtbalans dient nauwgezet te worden bijgehouden.
Aan het eind van je dienst maak je de vochtbalans op voor de afgelopen 8 uur.
Hierbij tel je 4 bekers water, 1 kopje koffie en 1 schaaltje moes.
Aan urineproductie wordt gemeten 880 ml.
In bijgevoegde afbeelding kunnen de verschillende inhoudsmaten teruggevonden worden.
De vochtbalans van mevrouw Machielsen over deze 8 uur is

Slide 30 - Slide

Mevrouw Hendriks is binnen gebracht in verband met algehele malaise. Zij heeft een infuus gekregen (42 ml/uur), heeft totaal parenterale voeding (1260 ml/24 uur) via een centrale lijn, en is voorzichtig gestart met sondevoeding (SV) met een volume van 21 ml/uur.
Aan urine werd 1492 ml gemeten over de afgelopen 24 uur.
Bij het opmaken van haar vochtbalans over de afgelopen 24 uur kom je op een ....... vocht balans van ....... milliliter.
A
positieve
B
negatieve

Slide 31 - Quiz

Mevrouw Hendriks is binnen gebracht in verband met algehele malaise. Zij heeft een infuus gekregen (42 ml/uur), heeft totaal parenterale voeding (1260 ml/24 uur) via een centrale lijn, en is voorzichtig gestart met sondevoeding (SV) met een volume van 21 ml/uur.
Aan urine werd 1492 ml gemeten over de afgelopen 24 uur.
Bij het opmaken van haar vochtbalans over de afgelopen 24 uur kom je op een ....... vocht balans van ....... milliliter.
A
776 ml
B
1280 ml
C
1784 ml

Slide 32 - Quiz

Op bijgevoegde afbeelding kan de vochtbalans teruggevonden worden van meneer Fransen. Hij is bij jou opgenomen op de afdeling na een ingreep aan zijn maag. Momenteel heeft hij nog Totaal Parenterale Voeding (TPV). Hij mag wel proberen wat te drinken maar de ingebrachte neusmaagslang (NMS) is nog wel productief.
Jij dient de vochtbalans af te sluiten. Bij het afsluiten kom je tot de conclusie dat meneer Fransen een ...... vochtbalans heeft van ...... milliliter.
A
positieve
B
negatieve

Slide 33 - Quiz

Op bijgevoegde afbeelding kan de vochtbalans teruggevonden worden van meneer Fransen. Hij is bij jou opgenomen op de afdeling na een ingreep aan zijn maag. Momenteel heeft hij nog Totaal Parenterale Voeding (TPV). Hij mag wel proberen wat te drinken maar de ingebrachte neusmaagslang (NMS) is nog wel productief.
Jij dient de vochtbalans af te sluiten. Bij het afsluiten kom je tot de conclusie dat meneer Fransen een ...... vochtbalans heeft van ...... milliliter.
A
417 ml
B
718 ml
C
738 ml
D
753 ml

Slide 34 - Quiz

vochtbalans
Bereken van onderstaande gegevens de vochtbalans over 24 uur
A
50 ml
B
510 ml
C
360 ml
D
900 ml

Slide 35 - Quiz


Slide 36 - Open question

Vochtbalans
Bereken de vochtbalans in milliliter, + of -,van 0:00 tot 18:00 uur

Een patiënt heeft van 0:00-12:00 een positieve vochtbalans van 110 ml. Van 12:00 -18:00 krijgt hij 900 ml per infuus en 60 ml per infusor. Zijn thoraxdrain loopt 200 ml. Hij urineert 890 ml.
A
-20 ml
B
220 ml
C
200 ml
D
870 ml

Slide 37 - Quiz

Een patiënt start om 20.00 uur met zuurstof, 2 liter per minuut. Op de afdeling wordt een zuurstofcilinder van 5 liter gebruikt, waarvan de manometer op 170 bar staat. De technische dienst brengt de volgende dag om 09.00 uur de volgende fles.
Hoeveel liter zal de patiënt van 20.00 uur tot 09.00 uur verbruiken?
A
1420 liter
B
1560 liter
C
960 liter
D
1230 liter

Slide 38 - Quiz

Op de reanimatiekar zit een 2 liter zuurstofcilinder gemonteerd waarvan de manometer 75 bar aangeeft. Tijdens een reanimatie geef je tot 15 liter zuurstof per minuut.
Dit houdt in dat er in de cilinder nog ....... liter zuurstof voorradig is. Tijdens een reanimatie kan je hier........ minuten mee verder.
A
75 liter
B
150 liter
C
300 liter
D
450 liter

Slide 39 - Quiz

Op de reanimatiekar zit een 2 liter zuurstofcilinder gemonteerd waarvan de manometer 75 bar aangeeft. Tijdens een reanimatie geef je tot 15 liter zuurstof per minuut.
Dit houdt in dat er in de cilinder nog ....... liter zuurstof voorradig is. Tijdens een reanimatie kan je hier........ minuten mee verder.
A
10 minuten
B
15 minuten
C
20 minuten
D
25 minuten

Slide 40 - Quiz

Je moet met een patiënt met longemfyseem naar de röntgenafdeling. Je hebt een 2 liter zuurstofcilinder met een manometer die op 125 bar staat. De patiënt krijgt 0,5 liter zuurstof per minuut.
Dit houdt in dat je in deze cilinder ....... liter zuurstof ter beschikking hebt en dat je met deze patiënt ruim ....... uur weg zou mogen blijven.
A
62,5 liter
B
125 liter
C
250 liter
D
375 lier

Slide 41 - Quiz

Je moet met een patiënt met longemfyseem naar de röntgenafdeling. Je hebt een 2 liter zuurstofcilinder met een manometer die op 125 bar staat. De patiënt krijgt 0,5 liter zuurstof per minuut.
Dit houdt in dat je in deze cilinder ....... liter zuurstof ter beschikking hebt en dat je met deze patiënt ruim ....... uur weg zou mogen blijven.
A
2 uur
B
4 uur
C
6 uur
D
8 uur

Slide 42 - Quiz

In verband met een pneumonie wordt Asja opgenomen in het ziekenhuis. Zij krijgt 3 liter zuurstof voorgeschreven per minuut. Je neemt haar mee voor een onderzoek.
Je hebt tot je beschikking een zuurstoffles van 5 liter waarvan de manometer op 105 bar staat. Dit houdt in dat Asja voldoende zuurstof heeft voor ......... minuten
A
52,5 minuten
B
17,5 minuten
C
525 minuten
D
175 minuten

Slide 43 - Quiz

Een patiënt moet per minuut 2 liter zuurstof krijgen. Op het moment dat je de tank, met een inhoud van 10 liter controleert, wijst de manometer 80 bar aan.
Hoeveel uren en minuten kan de patiënt nog maximaal doen met deze tank?
A
6 uur en 40 minuten
B
4 uur en 20 minuten
C
5 uur en 40 minuten
D
5 uur

Slide 44 - Quiz

Een zuurstoftank met een inhoud van 25 liter en een druk van 100 bar bevat meer zuurstof dan een zuurstoftank met een inhoud van 20 liter en een druk van 120 bar.
A
juist
B
onjuist

Slide 45 - Quiz

Een patiënt moet 2 liter zuurstof per minuut aangeboden krijgen.
Je sluit een zuurstofcilinder aan van 20 liter met een druk van 150 bar. Na 2 uur controleer je de druk.
Hoeveel bar zal die dan zijn?
A
124 bar
B
128 bar
C
134 bar
D
138 bar

Slide 46 - Quiz

Voor transport van de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) naar de afdeling Intensive Care (IC), zijn cilinders voorhanden met een inhoud van 2 liter en een druk van 275 bar. Vera krijgt 15 liter zuurstof per minuut.
Na hoeveel minuten moet je de cilinder uiterlijk vervangen?
A
27 minuten
B
31 minuten
C
36 minuten
D
37 minuten

Slide 47 - Quiz

Je hebt een zuurstofcilinder met een inhoud van 2 liter met de manometer op 80 bar. Het voorschrift van de arts is 3 liter zuurstof per minuut.
Dit houdt in dat je in deze cilinder ........ liter zuurstof ter beschikking hebt en dat je er ........minuten mee verder kan.
A
40 liter
B
80 liter
C
160 liter
D
240 liter

Slide 48 - Quiz

Je hebt een zuurstofcilinder met een inhoud van 2 liter met de manometer op 80 bar. Het voorschrift van de arts is 3 liter zuurstof per minuut.
Dit houdt in dat je in deze cilinder ........ liter zuurstof ter beschikking hebt en dat je er ........minuten mee verder kan.
A
33 minuten
B
53 minuten
C
83 minuten
D
163 minuten

Slide 49 - Quiz

Op de afdeling zijn zuurstofcilinders aanwezig van 3 liter en een druk van 315 bar.
Hoeveel uren en minuten kun je hiermee doen als een patiënt 0,4 liter zuurstof per minuut krijgt toegediend? Rond af op hele minuten.
A
29 uur en 22 minuten
B
29 uur en 23 minuten
C
39 uur en 22 minuten
D
39 uur 3n 24 minuten

Slide 50 - Quiz