H4 Das Ersetzen von Substantiven

Grammatik B
Das Ersetzen von Substantiven
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatik B
Das Ersetzen von Substantiven

Slide 1 - Slide

Wat is het?
In een zin kun je het zelfstandig naamwoord soms vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. Hiermee verwijs je naar iets wat je eerder hebt gezegd.

Slide 2 - Slide

Voorbeeld
Stijn zit bij mij in de klas. Stijn was gister jarig.
Stijn heeft een mooi cadeau gekregen.

Slide 3 - Slide

Voorbeeld
Stijn zit bij mijn in de klas. Hij was gister jarig.
Hij heeft een mooi cadeau gekregen. Met hem gaat het goed.

Slide 4 - Slide

Auf Deutsch:
Stijn ist in meiner Klasse.
... hatte gestern Geburtstag.

Slide 5 - Open question

Das ersetzen von Substantiven
Door een aanwijzend voornaamwoord. Hierbij let je op het geslacht van het woord en de naamval in de nieuwe zin.

Slide 6 - Slide

Beispiel
Wer ist der Junge?  
Ich kenne den nicht.

Junge is mannelijk. In de nieuwe zin is 'ich' al het onderwerp. Ik ken hem niet, dus wordt hem het lijdend voorwerp.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Er kauft eine Blume (v)
Er bezahlt viel Geld für .......

Slide 9 - Open question

Da sind meine Nachbarn (mv)
Bei ............... bin ich oft.

Slide 10 - Open question

Das Ersetzen von Substantiven
Je vervangt het zelfstandig naamwoord ook door een persoonlijk voornaamwoord. Hierbij let je op het geslacht van het zelfstandig naamwoord.

Slide 11 - Slide

Das Ersetzen van Substantiven
Ik - ich                                                    Wij - wir
Jij - du                                                   Jullie - ihr
Hij (mannelijk) - er                           zij (meervoud) - sie
Zij (vrouwelijk) - sie                        u - Sie
Het (onzijdig) - es

Slide 12 - Slide

Bringst du mir bitte das Heft?
Bringst du ... mir bitte.

Slide 13 - Open question

Wir laden deine Familie zur Hochzeit ein.
Wir laden ... zur Hochzeit ein.

Slide 14 - Open question

Das Ersetzen von Substantiven
Louisa wohnt in der Nähe.
Ich fahre zusammen mit Louisa zur Schule.

Slide 15 - Slide

Das Ersetzen von Substantiven
Louisa wohnt in der Nähe.
Ich fahre zusammen mit ihr zur Schule.

Ook de naamval bepaalt het persoonlijk voornaamwoord!

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Ik ben boos. – Ich bin böse. -> onderwerp, 1e naamval
Jij helpt mij. – Du hilfst mir. -> helfen + 3e naamval
Hij loopt daar. – Er läuft da. -> onderwerp, 1e naamval
Ik zie hem. – Ich sehe ihn. -> lijdend voorwerp, 4e naamval

Slide 18 - Slide

Wir möchten (u) herzlich danken.
(3)

Slide 19 - Open question

Versteht ihr (mij) gut?
(4)
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 20 - Quiz

Was hast (jij) gestern gemacht?
(1)
A
du
B
dir
C
dich

Slide 21 - Quiz

Er hat (jullie) eine E-Mail geschickt.
(3)
A
ihr
B
euch

Slide 22 - Quiz

Er hat Geburtstag. Du kannst (hem) also ein Geschenk geben.
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 23 - Quiz

Meine Mutter? Ich frage (haar) mal, was sie davon hält.
A
sie
B
ihr

Slide 24 - Quiz

Ohne (jullie) schaffen wir es nicht.
A
ihr
B
euch

Slide 25 - Quiz

Von (hem) haben wir etwas tolles gehört.
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 26 - Quiz

Kann jemand (mij) helfen?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 27 - Quiz

Meine Schwester hat immer tolle Ideen. Mit         erlebe ich immer spannende Abenteuer. Diesmal hatte
eine Ballonfahrt gebucht. Ich bekomme jetzt noch Gänsehaut, wenn ich daran denke. Auf einer Weide steigen wir in den Korb (m).           sieht sehr robust aus. In         fühle ich mich also sicher. Heiner (m) ist unser Pilot. Mit         langweilt man sich nicht!
1
2
3
4
5
ihr
sie
er
dem
den
dem

Slide 28 - Drag question

Und jetzt
- Aufgaben: 22 (de tabel), 23 und 25
Aufgabe 44 ist schwierig. Je moet in eigen woorden de kern van de alinea's opschrijven. Lees de alinea eerst door en voor jezelf samen te vatten, daarna kun je het opschrijven.

Slide 29 - Slide