het begint meestal met een waarneming (constatering) van een probleem of verschijnsel. beschrijf deze dan ook.
maak een onderzoeksvraag waarin je je waarneming laat terug komen.
Slide 2 - Slide
stap 2 hypothese.
om een hypothese te vormen kijk ik naar de onderzoeksvraag. De hypothese is een voorlopig antwoord op de onderzoeksvraag. Dit is een als dan constructie.
als...(situatie die je moet gaan zien om het antwoord te krijgen)dan ...(antwoord op de onderzoeksvraag).
Slide 3 - Slide
stap 3 benodigheden.
beschrijf welke benodigheden je nodig hebt voor je onderzoek.
beschrijf ook stap voor stap hoe je het onderzoek uitvoert.
Slide 4 - Slide
stap 4.
noteer je resultaten doe dit in tabellen, grafrienen of diagrammen.
noteer ook je waarnemingen.
Slide 5 - Slide
stap 5. conclusie.
uit je resultaten ga je antwoorden geven op je onderzoeksvraag (herhaal deze).
controleer ook of je hypothese klopte. Zo niet benoem dit ook.
Slide 6 - Slide
tabellen en grafrieken.
Slide 7 - Slide
tabel.
waarvoor?: overzichtelijk weergeven resultaten
hoe ziet het eruit?: hokjes met waardes (zie afbeelding)
onthouden: tabel is voor overzichtelijk weergeven van resultaten. je kan hieruit vaak niet meteen een conclusie trekken.
Slide 8 - Slide
grafiek.
waarvoor?: om de groei of verandering snel weer te geven en hierdoor snel conclusie kunnen trekken.
hoe ziet het eruit?: je hebt op de X-as waardes die vast staan. op de Y-as staan de waardes die variabel zijn.
onthouden: x-as is horizontaal
y-as is verticaal
Slide 9 - Slide
belangrijk!
bij een grafiek hoort vaak een tabel met de waardes.
noteer altijd op de x-as en de y-as wat de getalen betekenen (grootheid en eenheid)
lees de vraag altijd goed zodat je weet wat er in de grafiek moet komen!
Slide 10 - Slide
eenheid en grootheid
Slide 11 - Slide
grootheid
grootheid zegt wat er gemeten wordt.
voorbeeld: tijd, tempratuur en snelheid
eenheid
eenheid zegt waarin het gemeten wordt.
voorbeeld: uren, minuten en graden.
Slide 12 - Slide
leerstof jaar 1.
Slide 13 - Slide
organisme: alle levende dingen die levensverschijnselen heeft vertoond.
levensverschijnselen: voeden,bewegen, uitscheiden, ademen, voortplanten, groeien en
Slide 14 - Slide
welke onderdelen heeft wie?
Slide 15 - Slide
plantencel.
plastiden: bladgroenkorrels, zetmeelkorrels en kleurstofkorrels.
vacuole: gevuld met water.
celwand: houdt de boel stevig.
Slide 16 - Slide
plastiden
bladgroenkorrels: zorgen voor fotosynthese.
zetmeelkorrels: reservevoedsel opslag in de vorm van zetmeel.
kleurstofkorrels: geven de plant kleur.
bladgroenkorrels kunnen kleurstofkorrels worden. groen naar een kleur.
Slide 17 - Slide
dierlijke cel
geen celwand.
celkern: regelt alles in de cel.
cytoplasma: vloeistof waarin alle cel onderdelen zitten.