zinsdelen en woordsoorten

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 5

Wat is het werkwoord?

1. zon
2. zonnen
3. wolk
4. wolken

Wat is het werkwoord?

1. weekend
2. maandag
3. leren
4. zangles

Wat is een werkwoord? Een werkwoord duidt aan:

1. mens, dier of ding
2. handeling, gebeurtenis of toestand
3. wanneer, hoe of waar iets gebeurt
4. dat iemand iets doet

Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.

1. Waar
2. Niet waar

Wat is een werkwoord?

1. Telefoon
2. De juf
3. Het
4. Rennen

welk woord is een zelfstandig naamwoord

1. zilveren
2. ketting
3. grote
4. tussen

Wat is het zelfstandig naamwoord?

1. De
2. muis
3. is
4. weg

Wat is de afkorting van
zelfstandig naamwoord?

1. lw
2. znw
3. pv
4. ond

Wat kan een zelfstandig naamwoord zijn?

1. hij, zij, ik
2. op, in, onder, uit,
3. de, het, een
4. mensen, dieren, dingen

Wat is het zelfstandig naamwoord?

1. Ik
2. koop
3. een
4. bal

Wat is het zelfstandig naamwoord?

1. mijn
2. telefoon
3. is
4. nieuw

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?

1. lopen
2. fiets

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?

1. chirurg
2. brief
3. verliezen
4. koerier

Wat is een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

1. grote
2. plastic
3. kleurige
4. koude

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord

1. huis
2. tegen
3. rode
4. schoen

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijwoord
3. Werkwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?

1. gamen
2. groene

Welk van deze woorden is een bijvoeglijk naamwoord?

1. alleen
2. onder
3. mooi
4. op

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over:

1. De persoonsvorm
2. Een werkwoord
3. Het zelfstandig naamwoord
4. Het bijwoord

is computer een bijvoeglijk naamwoord

1. ja
2. nee

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?

1. Ik
2. leer
3. het onderwerp
4. vinden

Wat is het onderwerp?

De brugklas leert het onderwerp vinden.

1. De brugklas
2. leert
3. het onderwerp
4. vinden

Wat is een persoonsvorm

1. Werkwoord in de zin
2. Naam van dier, ding, persoon, plaatsen.

Hoe vind je het onderwerp?

1. wie + persoonsvorm?
2. wie/wat + persoonsvorm?
3. wie + werkwoordelijk gezegde?
4. wie/wat + werkwoordelijk gezegde?

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:

1. kinderen
2. vinden
3. persoonsvorm
4. deze

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

1. Wat
2. Deze
3. Persoonsvorm
4. is

De persoonsvorm is altijd....

1. een persoon
2. een werkwoord

De PV is altijd een werkwoord

1. juist
2. onjuist

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
2. De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
3. Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
4. Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm