Doelen:
-> Ik kan vragen hoe het met iemand gaat.
->Ik kan informatie geven over mijn vakantieplannen.
-> Ik weet hoe ik naar en bij moet vertalen en hoe ik de Duitse woorden daarvoor moet gebruiken. (Gr.A)
->Ik kan het werkwoord 'werden' gebruiken.
-> Ik kan de voltooid tegenwoordige tijd van zowel sterke als zwakke werkwoorden gebruiken.